Quantcast
Channel: iBestuur - podium
Viewing all 458 articles
Browse latest View live

De Digitale Kloof staat in Amsterdam op de kaart

$
0
0
digitale inclusie podium

door: Ben Hendriks

In een snel veranderende en digitaliserende samenleving staan we voor de opgave om alle burgers volwaardig mee te laten doen. In de praktijk blijkt dat veel minima beperkt digitaal redzaam zijn en zich onvoldoende kunnen redden.

In 2017 is er in samenwerking met de Vrije Universiteit en bureau OostWest een groot wetenschappelijk participatief onderzoek uitgevoerd. Hier is het onderzoeksrapport ‘Bouwstenen voor digitale inclusie’ uit voortgekomen, waarin zeven aanbevelingen worden gedaan om de digitale inclusie te verbeteren.

Voortbouwend op dit rapport vond op 6 maart jongstleden in theater de Meervaart in Amsterdam de Digi Challenge plaats. Tijdens deze dag is door circa 250 deelnemers uitgewerkt wat in Amsterdam nodig is om te komen tot digitale inclusie. Met behulp van alle inzichten die zijn opgedaan tijdens de inspiratiesessies en workshops, worden de aanbevelingen uit het rapport ‘Bouwstenen voor Digitale Inclusie’ verder uitgewerkt tot enkele concrete projecten.

In Amsterdam leeft 24 procent van de bevolking onder de armoedegrens, is 26 procent laagopgeleid en 16 procent laaggeletterd.


Sluit aan bij de leefwereld

Uit het participatief onderzoek blijkt dat Amsterdamse minima pas de noodzaak zien om digitaal vaardiger te worden als ze dit nodig hebben in het dagelijks leven. Ze zijn bijvoorbeeld in staat om via YouTube instructiefilmpjes te kijken waarin wordt uitgelegd hoe je haren kan vlechten of bepaalde recepten kan koken. Hier is weinig (Nederlandse) taalvaardigheid voor nodig en dit is bovendien gratis te gebruiken. Zo ontwikkelen ze zogenaamde digitale splintervaardigheden: een beperkt aantal digitale vaardigheden die sterk ontwikkeld zijn. Andere vaardigheden blijven achter. Denk bijvoorbeeld aan het regelen van overheidszaken met DigiD of het vinden van een routebeschrijving. Toch is onder de doelgroep motivatie aanwezig om dit te willen leren. Kortom: om de doelgroep digitaal vaardiger te maken moet je goed aansluiten bij hun behoeften en hun leefwereld.

Taal & ouderbetrokkenheid

Momenteel worden er Taal en Ouderbetrokkenheid-cursussen aangeboden op scholen in Amsterdam. Als de kinderen les hebben, krijgen de ouders in een van de lokalen op school taalles en uitleg over ouderbetrokkenheid. Er wordt nu onderzocht of deze cursussen uitgebreid kunnen worden met digitale vaardigheden. Vanuit deze motivatie kunnen leerdoelen worden verbreed, zodat digitale vaardigheden verder worden ontwikkeld. Het belang daarvan blijkt uit het gegeven dat ouders de schoolresultaten van het kind tegenwoordig alleen nog maar digitaal kunnen volgen via leerlingvolgsystemen, zoals Magister. Het is dus van groot belang dat ouders over digitale vaardigheden beschikken, anders is het volgen van de leerprestaties van het eigen kind gedurende de schooltijd praktisch onmogelijk.

Verbeter de digitale voorzieningen in buurthuizen

Er is ook gebleken dat Amsterdamse minima het liefst willen leren op een vertrouwde locatie dichtbij huis. Met name buurthuizen zijn hiervoor geschikt. Dit vanwege de laagdrempeligheid en de bekende gezichten (vrijwilligers) die hier dagelijks te vinden zijn. De faciliteiten op het gebied van digitale vaardigheden laten in deze locaties echter te wensen over. Het is daarom belangrijk dat ontmoetingslocaties in de buurt (zoals in Amsterdam de zogenaamde Huizen van de Wijk) voorzien zijn van digitale devices als laptops, tablets (met goede wifi) en printers.

Amsterdam - digitale inclusie

Om die reden onderzoekt de gemeente Amsterdam hoe enkele Huizen van de Wijk te upgraden op het gebied van digitale devices. Hierin wordt gezocht naar een zo goed mogelijke aansluiting tussen de devices die beschikbaar worden gesteld en het cursusaanbod.

Creëren van urgentiebesef bij het bedrijfsleven

Om het probleem van de digitale kloof verder te kunnen aanpakken, is het belangrijk dat ook het bedrijfsleven dit probleem erkent. De meeste bedrijven richten zich op een digitaal vaardige klantenkring en vergeten de doelgroep die deze vaardigheden niet heeft. Daarentegen hebben juist grote en invloedrijke bedrijven wel oog voor maatschappelijke problemen, vanuit een Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO)-beleid. En soms stellen bedrijven apparatuur beschikbaar die bruikbaar kan zijn voor Huizen van de Wijk in Amsterdam. De gemeente Amsterdam zoekt in de uitwerking van projecten dan ook naar samenwerking met het bedrijfsleven.

Persoonlijke begeleiding

Uit het kwalitatief onderzoek naar digitale inclusie bleek dat persoonlijke begeleiding een van de belangrijkste pijlers is om digitale vaardigheden bij te brengen aan de doelgroep van Amsterdamse minima. Vooral bij de start van dit leerproces is één op één begeleiding door studenten of een maatje van groot belang. Op deze manier kunnen persoonlijke leerdoelen worden geformuleerd en kan in de eigen omgeving worden geoefend. Deze begeleiding kan koudwatervrees en schaamte wegnemen met als uiteindelijke resultaat dat de doelgroep digitale toepassingen eigenhandig weet in te zetten.

IamConnected

Het team van de armoederegisseur heeft dit als uitgangspunt genomen voor het zogenaamde pilotproject IamConnected. Hiervoor werden HVA-studenten gekoppeld aan laagopgeleide 55-plussers om ze digitaal vaardiger te maken. Om dit goed te kunnen doen, kregen de deelnemers een tablet tot hun beschikking. De studenten gingen eerst bij de ouderen langs om te vragen wat ze digitaal zouden willen. Sommigen wilden graag 9292ov kunnen gebruiken, anderen hun vroegere woonomgeving bekijken of Skypen met hun (klein)kinderen. In deze fase werd er vooral vertrouwen in eigen kunnen gecreëerd. Daarna werd een netwerkbijeenkomst georganiseerd waar de deelnemers verder konden leren. Aan het einde van het project werd ervoor gezorgd dat iedereen iemand in zijn netwerk had waar hij met verdere vragen terecht kon. Door zowel de studenten als de ouderen werd het project zeer goed beoordeeld; er ging een wereld voor ze open. Momenteel wordt onderzocht of het mogelijk is om IamConnected stadsbreed uit te zetten.

2,5 jaar armoederegie Amsterdam

Na 2,5 jaar komt er op 1 juni 2018 een einde aan de aanpak van de armoederegisseur in Amsterdam. Deze innovatieve aanpak heeft veel bewustwording gecreëerd, vooral dat armoede ook op een andere manier kan worden bestreden: kijkend naar de behoeftes van de doelgroep. Vanuit die invalshoek is er ook gekeken naar het probleem van de digitale kloof. De gemeente Amsterdam zet erop in om de projecten die hieruit zijn voortgekomen te continueren.

Vergeet niet de slow adopters

Wat betreft de digitale vaardigheden heeft armoederegisseur Maureen van Eijk van de gemeente Amsterdam, ten slotte nog een belangrijke boodschap: “We moeten ons ervan bewust zijn dat de digitale ontwikkeling in de samenleving voor veel mensen te snel gaat. Organisaties richten zich veelal op de early adopters, maar we moeten de slow adopters hierbij niet uit het oog verliezen.”

Ben Hendriks is assistent projectmanager bij Team Armoederegisseur in de gemeente Amsterdam


Samenwerken voor i-vraagstukken

$
0
0
Rob Welten - Borne podium

door: Marieke Vos

Vraagstukken op het gebied van informatievoorziening horen op de bestuurlijke agenda, zegt Rob Welten, burgemeester van Borne. Er valt nog wel wat te doen aan het kennisniveau van bestuurders over dit onderwerp. Ook bij hem: “Ik voel mij nu bewust onbekwaam.”

Rob Welten is burgemeester van Borne, een gemeente met 23.000 inwoners tussen Hengelo, Almelo en Enschede. Welten was met zijn collega uit Almelo mede-initiatiefnemer voor een minicongres voor bestuurders en secretarissen in zijn regio, dat werd georganiseerd met VNG Overijssel en VNG Realisatie. Het onderwerp: i-vraagstukken. “Digicommissaris Bas Eenhoorn riep bestuurders op om dit onderwerp niet te laten vallen. Dat ben ik met hem eens. Er is geen Digicommissaris meer, maar de urgentie is er niet minder om. Je hoort van alle kanten dat gemeenten bezig moeten met de digitale transitie. Het lijkt mij goed om de samenwerking op te zoeken, zodat we krachten kunnen bundelen. Regionaal en landelijk.”

Studenten

Omdat er straks een nieuwe raadsperiode begint, was dit een natuurlijk moment voor een bijeenkomst over i-vraagstukken. Welten: “We willen duidelijk krijgen waar we nu staan als gemeenten en waar kansen liggen in hoe we de digitale transitie kunnen vormgeven. We wilden de bijeenkomst ook gebruiken om ideeën mee te geven voor de coalitie- en raadsakkoorden die straks gesloten worden.” Er waren ongeveer vijftig deelnemers op de bijeenkomst, die na een aantal inleidingen over trends en ontwikkelingen een top van i-vraagstukken samenstelden waar de Overijsselse gemeenten de komende periode mee aan de slag willen. Een aantal daarvan hebben te maken met wettelijke verplichtingen, zoals de privacywetgeving AVG en de Omgevingswet. Wat opviel was de nadruk op samenwerking. Zo nemen de gemeenten zich voor om samen met elkaar, maar ook met bedrijven en kennisinstellingen, nieuwe technologie te onderzoeken voor concrete vraagstukken van gemeenten. Zoals de administratie van de jeugdzorg. Welten: “Als we innovatieve trajecten doen met kennisinstellingen en studenten, dan profiteren we niet alleen van hun kennis maar kunnen we studenten wellicht ook laten zien dat het interessant is om bij ons te werken. Dat is wel iets waar we als gemeenten energie in moeten stoppen, want door de vergrijzing hebben we straks veel uitstroom en op de krappe arbeidsmarkt wordt het vinden van nieuwe mensen niet makkelijk.”

Sparringpartner

Is informatievoorziening wel een onderwerp voor bestuurders? Je kunt het ook zien als bedrijfsvoering, bij uitstek een onderwerp voor de gemeentesecretaris en de afdelingen die daarover gaan. Welten is het daar niet mee eens: “Als bestuurder moet ik een visie hebben, weten waar we op de langere termijn naartoe willen. Daarvoor moet ik weten wat de sterke en zwakke kanten van onze organisatie zijn en op de hoogte zijn van ontwikkelingen. Alleen dan kan ik een goede sparringpartner zijn voor de organisatie. Die bestuurlijke verantwoordelijkheid kan ik op dit moment waarmaken voor alles wat belangrijk is voor het functioneren van onze gemeente, zoals financiën en personeel. Maar niet op het gebied van informatievoorziening.”

Welten denkt dat de onbekendheid met informatievoorziening voor veel bestuurders geldt: “Er zijn bestuurders die zelf een IT-achtergrond hebben en aan de andere kant zijn er bestuurders die alles overlaten aan de gemeentesecretaris en de organisatie. Ik denk dat het optimum in het midden ligt.” Welten noemt zichzelf “bewust onbekwaam” op dit vlak en wil dat veranderen. Het was een reden voor het minicongres. “We zitten als bestuurders nog in de fase van bewustwording. Jammer genoeg, moet ik erbij zeggen, want we hadden daar eigenlijk al voorbij moeten zijn omdat informatievoorziening zo essentieel is voor onze organisatie en in de samenleving.” Natuurlijk volgt hij het nieuws, “ik haal stukken uit iBestuur en VNG Magazine en agendeer dat hier”, praat hij met gemeentelijke specialisten en wil hij aanhaken bij de ontwikkelingen bij VNG Realisatie en Samen Organiseren. “Maar ik heb het onderwerp nog onvoldoende in de vingers. Ik sta aan het begin, voor mijn gevoel.”

Samenwerking

De gemeente Borne is, zoals veel gemeenten, op dit moment bezig met de digitalisering van haar dienstverlening. “We hebben samen met de gemeenteraad en onze maatschappelijke partners een visie ontwikkeld op dienstverlening en informatievoorziening. We willen toe naar meer omgevingsgerichte, maatwerk dienstverlening met echt de klant centraal. Dat hebben we vertaald naar onze organisatie, met een aantal prioriteiten. Met de twee meest urgente zijn we begonnen: informatieveiligheid en de basis op orde, zoals de website. Daar heeft de raad in eerste instantie ruim twee ton voor vrijgemaakt.” De gemeente zoekt waar het kan regionale samenwerking op dit vlak, wat ze al jaren doet op het gebied van economie en infrastructuur, met alle gemeenten in de regio. “Het zou bijvoorbeeld mooi zijn om de functies van functionaris gegevensbescherming (FG) en chief information security officer (CISO) onder te brengen in een centraal regionaal bureau. Of dat we gebruik kunnen maken van elkaars mensen, in een netwerk.”

Privacyregels

Met “omgevingsgerichte dienstverlening” bedoelt Welten dat de burger met zijn of haar vraag echt centraal staat. Dat mensen bijvoorbeeld straks onder de Omgevingswet in een straal van een kilometer rond hun huis alle informatie krijgen over de kwaliteit van de leefomgeving en de plannen van de overheid in dat gebied. Dat kan mogelijk botsen met privacywetgeving, maar daar is Welten resoluut in. “Wetgeving is een kader, maar geen absolute rem of hindernis. Als wij de klant echt centraal willen stellen en dat roept spanning op met wetgeving, dan durf ik mijn verantwoordelijkheid te nemen en het toch te doen. We zoeken daarin zeker de grenzen op.” Dit uitgangspunt is in de visienota op dienstverlening opgenomen en tot verrassing van Welten vond de gemeenteraad dat geen probleem, maar een deel van de interne organisatie wel. “Het maakt duidelijk dat we als bestuur echt energie moeten stoppen in deze kanteling. Ik wil niet vanuit onze organisatie aan het begin horen dat iets niet mag van de privacywetgeving. Ik wil wel horen wat er in redelijkheid mogelijk is. We gaan eerst verkennen welke mogelijkheden er zijn en hoe we informatietechnologie kunnen inzetten om onze burgers beter te bedienen. We gaan onze zorg voor individueel maatwerk voor onze inwoners niet op voorhand al laten stoppen door de AVG.”

Bijspijkeren

Concluderend stelt Welten dat colleges aan de slag moeten als het gaat om het bijspijkeren van hun kennis over i-vraagstukken. “Zodat je weet wat de komende vier jaar de opgave is en je de organisatie kunt faciliteren om hiermee aan de slag te gaan. Dat betekent ook dat je voor prioriteiten budget moet vrijmaken en dat moet je verdedigen in de gemeenteraad.” Daarbij noemt hij het belangrijk om de samenwerking op te zoeken, regionaal en landelijk. “Alle gemeenten lijken in hun bedrijfsvoering op elkaar, dus hier kunnen we echt veel meer samenwerken. Prikkel je adviseurs om de samenwerking op te zoeken, met de VNG en Samen Organiseren. Ik ben blij dat we als gemeenten binnen de VNG het initiatief voor Samen Organiseren hebben genomen. We zullen daar allemaal aan moeten bijdragen, het samen vormgeven. Dan is de slagingskans het grootst.”

De burgemeester

Wat kunnen bestuurders met informatie? Bijvoorbeeld beter inspelen op vragen uit de samenleving, bijdragen aan een veilige en gezonde leefomgeving en de dienstverlening verbeteren. Informatie en de onderliggende benodigde digitalisering verdienen daarom een plek op de agenda van de burgemeester.

Het afgelopen jaar organiseerde de Digicommissaris, samen met leden van de VNG-commissie Dienstverlening en Informatiebeleid en het programma Digitale Agenda 2020 van VNG/KING, diverse bestuurdersrondes, waar met burgemeesters en wethouders de mogelijkheden van de informatiesamenleving werden verkend. De Digicommissaris is gestopt en bestuurders in het land pakken nu de handschoen op, samen met de VNG. Zoals de gemeenten in Overijssel, die onlangs in regionaal VNG-verband een bijeenkomst over i-vraagstukken organiseerden.


Geen woorden maar data! [1]

$
0
0
toetsenbord podium

door: Irma Walraven

Om aansluiting te vinden op de dataficering van de samenleving, moet de overheid meebewegen. Dat gebeurt ook, bijvoorbeeld in de vorm van een Klankbordgroep die kijkt in hoeverre overheden kunnen samenwerken als het gaat om datagovernance. Hun motto: ‘geen woorden, maar data!’.

Beeld: Pixabay/453169

Ambtenaren, van hoog tot laag, hebben met steeds meer data te maken. Tegelijk ontwikkelen de technologische mogelijkheden van data zich in een razend tempo. Internet of Things, augmented reality, predictive analytics, blockchain, machine learning. De groei van het aantal overheidsdatalabs en de grote vraag naar datascientists, datatraining en dataopleiding, is het beste bewijs dat er (binnen de overheid) veel verandert. Randvoorwaardelijk is wel dat ambtenaren in hun werk moeten kunnen steunen op de kwaliteit van data én op de kwaliteit van de data-organisatie. Alleen dan kunnen zij de kansen van big en open data aangrijpen en aansluiting maken en houden met de datasamenleving. Volgens Perry van der Weijden, CIO van Rijkswaterstaat, is dat hard nodig, “want ‘dataficering’ van de samenleving raakt de overheid in het hart van haar functioneren. Data en de kwaliteit van data hebben direct invloed op belangrijke beslissingen die de overheid maakt en bepalen mede de effectiviteit van beleid en van in- en extern toezicht.”

Met name omdat de overheid zich steeds meer datagedreven organiseert, is in juni 2017 onder de titel ‘Geen woorden maar data!’ interdepartementaal een initiatief gestart tot samenwerking op het gebied van datagovernance. Daartoe is een klankbordgroep opgezet, waarin vertegenwoordigers van grote datagedreven overheidsorganisaties zitten (zie: kader). Datagovernance draagt bij aan de kwaliteit van e-dienstverlening en aan een transparante overheid. Het is een voorwaarde én katalysator voor het datagedreven organiseren van overheidstaken. Bijvoorbeeld om efficiënte en innovatieve uitvoeringsprocessen in te richten. Maar datagovernance biedt ook de mogelijkheid om de kansen van (big en open) data ambitieus en constructief aan te grijpen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het oplossen van concrete maatschappelijke uitdagingen, zoals het bevorderen van verkeersveiligheid, de leefbaarheid binnen steden of de toegankelijkheid van zorg en onderwijs.

Klankbordgroep

De leden van de Klankbordgroep van het onderzoek Datagovernance bij de Rijksoverheid zijn: Perry van der Weijden, CIO Rijkswaterstaat en voorzitter, Stephan den Hengst (CDO Politie), Sylvia Kok- de Vries (directeur Demografische en Sociaal-economische Statistieken bij het Centraal Bureau voor de Statistiek), Hillie Beentjes (directeur Begrotingszaken, ministerie van Financiën), Paul van Egmond (programmamanager DataManagement-Framework directoraat-generaal Belastingdienst), Claudia de Andrade CDO Rijkswaterstaat, Anja Lelieveld (DIO programmamanager Gegevenslandschap, ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), Bert Jan Geveke (CIO DUO), Edgar Heijmans (directeur P-Direkt), Erik Jonker (Bureau Digicommisaris), Jos Looman (directeur Auditdienst Rijk, agendalid) en Irma Walraven (secretaris en programmamanager onderzoek Datagovernance).


Door actief datagovernance blijft de overheid in haar digitale interactie met en dienstverlening aan burgers en bedrijven toekomstbestendig, wendbaar én sluit zij beter aan bij de nieuwe generatie(s). “De overheid wil zorgvuldig, open en transparant zijn over de manier waarop zij met (big en open) data omgaan en hoe zij zich dientengevolge organiseert”, aldus Van der Weijden, die naast CIO van Rijkswaterstaat ook voorzitter is van de klankbordgroep. “Eén van onze doelen is om kennis, instrumenten en een overheidsbreed contactennetwerk aan te reiken zodat organisaties gezamenlijk en concreet met vraagstukken aan de slag kunnen en ook van elkaar kunnen leren.”

Datagovernancemodel

Een van de resultaten van de Klankbordgroep, is een Datagovernancemodel. Het model is ontwikkeld op basis van internationale standaarden, raakt aan negen kritieke functies en heeft de potentie om zich te ontwikkelen tot Rijksbrede standaard. Klankbordlid Sylvia Kok – de Vries, directeur Demografische en Sociaal-economische Statistieken bij het CBS, zegt erover: “Als het gaat om datagovernance is de datacontext en de dialoog met burgers, bedrijven, medeoverheden en (keten)partners, cruciaal voor het onderling vertrouwen. Inclusief een set met afspraken welke systemen en dataverwerkingsmethodieken wanneer en hoe worden ingezet”.


Datagovernance

Het Datagovernancemodel met negen functies
(Klik op illustratie voor vergroting)

Om het model praktisch toepasbaar te maken, staat de Klankbordgroep een aanpak voor waarbij leren van elkaar centraal staat. In dat kader is het model uitgewerkt in een selfassessment ‘Positiebepaling Datagovernance’. De positiebepaling, die inmiddels is getest door Rijkswaterstaat, Politie en Belastingdienst, geeft in een relatief kort tijdsbestek zicht op negen cruciale functies van datagovernance binnen de organisatie. Door het selfassessment in een multidisciplinaire groep uit te voeren, ontstaat een gedeeld beeld van de data-ambitie en de huidige positie. Vervolgens kunnen per functie afspraken worden gemaakt over verbeterstappen. Ter inspiratie zijn in het kenniswiel Datagovernance vijf voorbeelden van ‘good datagovernance’ en relevante links opgenomen.

Vijf actielijnen

Stephan den Hengst, CDO Politie, is verheugd met de stappen die tot nu toe zijn gemaakt binnen de Klankbordgroep. “Vanaf de start is veel positieve energie en inspiratie vrijgekomen, kennis gedeeld, meegedacht en gewerkt. Verder is de belangstelling voor de eerste onderzoeks- en kennisproducten groot en navenant de verzoeken om doorontwikkeling van producten voor breder gebruik binnen de overheid. Ook zijn er verzoeken binnengekomen voor concrete en gezamenlijke data-actie binnen de overheid, aan verbinding met wetenschappelijk onderzoek en aan een gezamenlijk optrekken richting de Europese Unie.” Een en ander was reden voor de Klankbordgroep om met Ric de Rooij (plaatsvervangend secretaris-generaal van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat en formele opdrachtgever van dit onderzoek), in overleg te treden. In eerste instantie zijn aan hem vijf samenbindende actielijnen voorgelegd, die in een vervolgtraject worden uitgewerkt.

1. Nederland mooier en beter maken, met dataprojecten om overheidsbreed de bewustwording van de kansen van (big en open) data en ‘good datagovernance’ aan te jagen.
2. Datakennis in actie om de negen functies van datagovernance te verdiepen, het bereik naar overheidsbrede toepassing te vergroten, kennis te delen en van elkaar te leren.
3. Data als een mooie toekomst voor jou en mij om data-onderwijs en -training ‘on the job’ te stimuleren. En wel van hoog tot laag, van startend tot ervaren. Als voorbeeld: Vanaf de zomer start het Datascience Rijkstraineeprogramma en ook vijf ABD-verdiepingsmodules Datagovernance voor topmanagers.
4. Datadialoog als antwoord te entameren op de gemeenschappelijke uitdagingen van data technologische innovaties en ethische dilemma’s. Bijvoorbeeld ten aanzien van de privacy.
5. Nederland digitaal: ‘Good datagovernance’ in de etalage om gezamenlijk op te trekken binnen de Europese Unie en de dialoog in EU-verband proactief in te gaan.

Met deze vijf acties wil de Klankbordgroep een actiegerichte en concrete bijdrage leveren aan de ambitieuze, brede digitaliseringsagenda voor de overheid.

In nummer 27 van iBestuur magazine een uitgebreid interview met Ric de Rooij en Perry van der Weyden over het onderwerp datagovernance bij de overheid.

Irma Walraven, werkzaam bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, is programmamanager Datagovernance bij de Rijksoverheid

'Doorbreek de open source barrière voor de overheid!' [2]

$
0
0
Kadaster podium

door: Jaap-Willem Sjoukema

Open source software en de overheid staan weer volop in de belangstelling. Niet geheel verwonderlijk. Het publiceren van open source software als overheid zorgt voor verschillende baten, maar er zit wel een addertje onder het gras. Het als overheid gratis publiceren van open source software is – strikt juridisch gezien – in strijd met de Wet Markt en Overheid. Hiermee is Nederland uniek in Europa.

Beeld: Kadaster

Het ontwikkelen van software kan, volgens dit rapport van Gartner, gezien worden als economische activiteit. Het gratis ter beschikking stellen van deze software als economische activiteit lijkt in strijd met de Wet Markt en Overheid. Volgens deze wet moet de overheid dan minimaal de kostprijs doorberekenen. Met verbazing en verwarring is gereageerd op deze conclusie: het doorberekenen van de kostprijs staat haaks op de ideeën en baten van open source software.

Bovendien is het publiceren van open source software als overheid is helemaal niet nieuw. Zo besloten de provincies in 2006 om gezamenlijk de ‘Flamingo-viewer’ als open source software aan te bieden. Binnen het Kadaster ontdekken we steeds meer dat het gebruik van linked en open data gestimuleerd kan worden door daarbij ook stukjes (open) software aan te bieden. Het gebruik van open data wordt daardoor eenvoudiger. Een recent voorbeeld is NLmaps, een wizard waarmee een gebruiker relatief eenvoudig de Basisregistratie Topografie (BRT) op zijn eigen website kan implementeren. En uiteraard transparant, omdat de software volledig open source is.

Op slot?

Moeten dergelijke initiatieven nu op slot uit angst voor rechtszaken vanuit de markt? Ik hoop van niet. De markt is er ook niet bij gebaat dat de overheid haar software geheim houdt. Een belangrijke drijfveer om als overheid je software open source te maken is juist dat er een publiek-private community kan ontstaan, waar beide partijen hun voordeel uit kunnen halen. Bepaalde functionaliteit hoeft immers niet meer telkens opnieuw ontwikkeld te worden, maar iedereen kan dezelfde software gebruiken en deze aanvullen indien nodig, wat veel efficiënter is.

Er zijn wel wat ‘workarounds’ om de wet Markt en Overheid te omzeilen (zie onder andere de blog op iBestuur en reactie van Jos van den Oever). Eén ervan is het alleen voor overheden beschikbaar stellen van je software, maar hierdoor bescherm je niet de markt, maar sluit je deze juist buiten. Een andere is wachten op ‘Wob-achtige’ verzoeken vanuit bedrijven en burgers, maar ook hiermee ontstaat er niet direct een gelijk speelveld tussen bedrijven. Ten slotte kun je je nog beroepen op het ‘algemeen belang’. Dit betekent dat je elk stukje code juridisch kan verantwoorden en dat je software technisch honderd procent waterdicht is: per ongeluk een ‘bug’ introduceren is niet in het algemeen belang. Snel deze bug ontdekken en oplossen wel, maar hiervoor is het belangrijk dat er in een brede, open en ‘permanent bèta’ omgeving samen software gemaakt wordt.

Uitzonderingspositie

De enige nette oplossing lijkt daarom ook om dezelfde uitzonderingspositie voor open source software op te nemen als dat er nu voor open data is. Net als overheidsdata wordt overheidssoftware vanuit voornamelijk publieke middelen gefinancierd. Het is dan ook logisch dat deze software – indien mogelijk en wenselijk – openbaar wordt gesteld voor breed hergebruik. Overigens is dit niet zo’n vreemde gedachte: zowel vanuit de politiek, als verschillende overheden (zoals het Kadaster en gemeente Amsterdam) en de markt zijn er voorstanders voor open source software. De vraag is dan ook misschien niet zozeer óf de open source barrière doorbroken wordt, maar wanneer. Ik hoop zo snel mogelijk.

Jaap-Willem Sjoukema is product owner ‘Generieke Geo Services’ bij het Kadaster waar hij zich onder meer bezighoudt met het terugmelden op basisregistraties en het generieker opzetten van kaartviewers. Daarnaast is hij promovendus aan de Wageningen Universiteit en KU Leuven op het onderwerp ‘Governance van ruimtelijke data infrastructuren’.

'Verouderde visie op IT kan digitale overheid blokkeren' [1]

$
0
0
sleutel toetsenbord podium

door: Michiel Steltman

Als het gaat om de digitale overheid, dan zijn de ambities in het jongste regeerakkoord groot. Maar dat lukt niet als bestuur en politiek elkaar met verouderde visies op IT in een steeds dikker wordend dossier met onbestuurbare IT-problemen gevangen houden. Gelukkig is er ook goed nieuws. De sleutels om te ontsnappen liggen gewoon op tafel…

Beeld: Pixabay/JeongGuHyeok

‘Een goed functionerend openbaar bestuur moet zich aanpassen aan maatschappelijke en technologische ontwikkelingen. Aanpassing aan de digitale samenleving is niet alleen noodzakelijk, het biedt ook mogelijkheden voor een betere dienstverlening’. Dat schrijft het kabinet Rutte III in het regeerakkoord ‘Vertrouwen in de toekomst.’

De lat ligt hoog. Niet alleen het kabinet maar ook het bedrijfsleven heeft belang bij het slagen van die ambitie. Open overheidsdata, betere interfaces, de burger centraal: allemaal randvoorwaarden voor digitalisering. En de klok tikt. Het bedrijfsleven kan onvoldoende innoveren als allerlei overheidsdata niet toegankelijk zijn. Digitale stekkers en stopcontacten zijn essentieel voor het verminderen van regeldruk. Want hoe moet een klein bedrijf meldplichten invullen als er bij toezichthouders nog met formulieren wordt gewerkt? En hoe kan de burger zijn rechten op toegang tot persoonlijke data uitoefenen als de systemen dat überhaupt niet mogelijk maken?

Door falende projecten is er weinig vertrouwen op een goede afloop. De frustratie vanuit de Tweede Kamer uit zich door oproepen voor meer regie en toezicht. De gedachte lijkt te zijn dat als een project niet op tijd of binnen budget resultaten oplevert, het bestuur faalt. Toezicht en regie zijn dan al snel het panacee. Het Bureau ICT Toetsing (BIT) is een gevolg van die aanpak.

Gebrek aan perspectief

Nu is het al snel aanmatigend om vanaf de zijlijn iets over de digitale overheid te roepen. Maar ik waag er toch een opinie aan. Ik mis een perspectief in de discussie. Naar mijn stellige overtuiging houden impliciete aannames over wat IT is, en wat er met meer bestuur en regie moet worden bereikt, een probleem in stand.

Om dat te illustreren wijs ik op de radicale verandering die zich in het digitale bedrijfsleven in de afgelopen twintig jaar heeft voltrokken. Een digitale dienstverlener is niet langer een bedrijf met een IT-functie, maar heeft de IT als centraal proces. Dat heeft ertoe geleid dat ze hebben afgerekend met de illusie van vaste doelen en eindresultaten en het vooraf inschatten van alle toekomstige risico’s. IT in de digitale wereld bestaat niet langer uit grote, statische stand-alone systemen. Het bestaat uit diensten die opgebouwd zijn uit weer andere diensten en data. Het mechanisme waarmee die diensten ontstaan, heet ‘permissionless innovation’: je kunt in een paar dagen met bestaande data en online functies iets nieuws beginnen. Zulke digitale diensten worden continu verder ontwikkeld, verbeterd en beheerd met een aanpak die afkomstig is uit de maak- en procesindustrie. Zoals ‘lean manufacturing’, six sigma en de ‘theory of constraints’. Die manier van besturen staat haaks op de oude vertrouwde projectmatige aanpak van ontwerpen, aanbesteden, bouwen en opleveren, en dan beheren.

De auteur van het rapport ‘Maak Waar!’ van de Studiegroep Informatiesamenleving en Overheid heeft die trend herkend en stelt al op de eerste pagina: ‘Digitale toepassingen zijn per definitie nooit af, het principe first time right moet overboord. Digitaal is ‘permanent bèta’, iteratief, experimenteren moet, en fouten zijn een opmaat naar een volgende release. Innoveren vervangt ‘planning en control’.’

Andere uitgangspunten

De vraag is of die boodschap stevig genoeg is neergezet. Of voldoende is begrepen. Het heeft in elk geval nog niet geleid tot een koerswijziging. Het lijkt er sterk op dat die passage wordt gelezen als een oproep voor het toepassen van een nieuwe hype, zoals ‘agile’ programmeren. Maar het gaat niet om een andere aanpak van de realisatie. Het gaat om fundamenteel andere uitgangspunten van wat IT is, en hoe dat moet worden bestuurd.

Een diepgewortelde overtuiging dat resultaten en einddoelen echt bestaan houdt de vertrouwde ‘common sense’ aanpak in stand. Projectmetaforen, zoals het beklimmen van bergen en het bouwen van huizen, versterken dat geloof. Pogingen om risico’s, afhankelijkheden en ‘fouten’ vooraf te beheersen en te voorkomen, vergroten de complexiteit. De grote projecten die daar het resultaat van zijn, falen. Zo kunnen de digitale ambities niet worden gerealiseerd.

Wat betekenen de aanbevelingen in ‘Maak Waar!’ dan wel? Niet de projectmanagers zijn aan zet, maar politiek en bestuur zelf. De beelden over IT moeten plaats maken voor dat nieuwe paradigma van digitale diensten. Het gaat dan niet om de technische inhoud, maar om het hanteren van woorden als ‘project’, ‘fouten’, ‘resultaten’, de budgettering, de wijze van aanbesteden.

Schijn bedriegt

Het loslaten van eindresultaten en het omarmen van afhankelijkheden in plaats van ze te verminderen klinkt voor sommige buitenstaanders als dystopisch en gelegitimeerde chaos. Of als iets wat geschikt is voor het vrije internet, maar zeker niet voor de gestructureerde overheid. Maar die schijn bedriegt. Het digitale bedrijfsleven weet dat die ‘nieuwe’ werkelijkheid en manier van besturen meer structuur en regie kent dan met het oude paradigma ooit voor mogelijk werd gehouden. Een snel groeiende digitale economie met functionele, veilige online digitale diensten, die klein begonnen als startup en die continu verbeteren, zijn het bewijs dat dat werkt.

Met de verouderde visies op IT zullen bestuur en politiek elkaar onvermijdelijk gevangen blijven houden in een steeds dikker wordend dossier met onbestuurbare IT-problemen. Het goede nieuws is dat de sleutels om te ontsnappen gewoon op tafel liggen. Veranderingen komen niet tot stand door steeds hetzelfde blijven doen, hopend op een betere uitkomst. Het is niet een kwestie van nog harder proberen te sturen, maar van anders gaan sturen. Dat is de eerste, essentiële stap naar een digitale overheid zoals die wordt voorgesteld in het regeerakkoord.

Michiel Steltman is lid van Forum Standaardisatie

'ICT-architectuur is niet ethisch neutraal' [1]

$
0
0
digitale systemen podium

door: Anke van Gorp

Bij het ontwerpen en inrichten van ICT-architectuur worden beslissingen genomen die als vanzelfsprekend worden gezien, maar die wel degelijk een keuze inhouden en ethisch relevant zijn. Anke van Gorp pleit ervoor dat ICT-architecten deze keuzes ter discussie durven te stellen.

In de literatuur over ethiek en techniek wordt al sinds verschillende decennia beargumenteerd waarom het ontwerp van technologie en producten niet neutraal is. Dit geldt voor het ontwerp van ICT-systemen en ook voor ICT-architectuur. Zie onder meer Friedman, Kahn en Borman (2008), Nissenbaum (2005) en Lessig (1999). Tijdens het ontwerpen van zowel business als solution architectuur nemen ICT-architecten beslissingen die ethisch relevant zijn. In dit artikel zal ik deze claim illustreren. Binnen de ICT-architectuur lijkt een aantal ideeën vanzelfsprekend. Juist deze ideeën wil ik hier ter discussie stellen. Ik zal eerst ingaan op interoperability en vervolgens op algoritmen en hun veronderstelde neutraliteit en op het adagium dat meten weten is.

Interoperability, of de mogelijkheid tot het kunnen koppelen van systemen, lijkt een slim en efficiënt idee. Je hoeft data slechts eenmaal in te voeren, maar door een efficiënte interface tussen systemen kun je dezelfde data vaker gebruiken. Toch kun je je afvragen of dit inderdaad altijd goed is. Door interoperability gaan data als het ware reizen door systemen en dat maakt het corrigeren van data lastig. Dit kan grote gevolgen hebben als je kijkt naar privacy, maar ook naar rechtvaardigheid. Een voorbeeld van de (on)mogelijkheid om data te corrigeren is de casus Kowsoleea (Nationale ombudsman, 2009).

Identiteitsfraude

Ron Kowsoleea’s naam wordt tussen 1994 en 2002 stelselmatig misbruikt door een oud-klasgenoot. Deze oud-klasgenoot is een drugscrimineel en geeft elke keer dat hij aangehouden wordt, de naam Ron Kowsoleea op. De echte Ron Kowsoleea krijgt ten onrechte allerlei bekeuringen en boetes. Hij lijkt de identiteitsfraude uiteindelijk met de politie van Amsterdam opgelost te hebben, maar in 2002 beginnen de problemen weer van vooraf aan. Er wordt uiteindelijk een inval bij hem thuis gedaan door de FIOD, hij kan niet meer reizen en wordt steeds opnieuw aangehouden. Hierdoor gaat uiteindelijk zijn bedrijf failliet. Dit gebeurt allemaal terwijl de identiteitsfraude al sinds 1994 bekend is bij de autoriteiten. In oktober 2008 publiceert de Nationale ombudsman een zeer kritisch rapport en zegt de overheid Kowsoleea’s naam te zuiveren. In eerste instantie reageert de overheid dat dit niet kan omdat ze zelf ook niet precies weten in welke systemen de foutieve gegevens van Kowsoleea staan en overgenomen zijn. De overheid raadt Kowsoleea aan om een andere naam aan te nemen. Pas in tweede instantie wordt de naam van Kowsoleea gezuiverd (De Moed, 2013).

Ook in het recent verschenen boek De Digitale Kooi wordt een casus aangehaald waarbij de koppeling van allerlei systemen, in dit geval aan de basisregistraties, ongewenste effecten heeft die ook nog eens erg lastig te herstellen zijn (Widlak en Peeters, 2018). In de casus die Widlak en Peeters analyseren over een mevrouw wiens auto gestolen was en binnen een dag teruggevonden werd door de politie. De politie meldde het terugvinden van de auto niet bij mevrouw, maar meldde de auto wel weer aan in het kentekenregistratiesysteem. De systemen die onzichtbaar voor burgers gekoppeld zijn aan het kentekenregistratiesysteem en de gegevens automatisch verwerken leidden tot grote financiële problemen voor deze mevrouw, waarbij uiteindelijk de gemaakte fout door de politie wel toegegeven wordt maar mevrouw niet automatisch het geld dat ze heeft moeten betalen aan boetes en aanslagen voor niet uitgevoerde APK-keuringen, motorrijtuigenbelasting en verzekering terugkrijgt. Buiten haar schuld, onzichtbaar en onbegrijpelijk voor haar, leiden de systemen die interoperabel zijn ontworpen tot een voor haar onontwarbare knoop waarbij ook onduidelijk is waar ze terecht kan om de fout te herstellen. Wat begon met een fout van de politie die haar niet geïnformeerd heeft, eindigt met een aanzienlijke schuld op haar naam (Widlak en Peeters, 2018).

Systemen die interoperabel ontworpen worden, laten koppeling van systemen toe. Dit kan handig zijn, maar het moet een zeer bewuste keuze zijn, want het kan op gespannen voet staan met waarden als privacy en rechtvaardigheid. Wat betreft privacy maken interoperabele systemen het erg gemakkelijk om persoonsgegevens voor andere doeleinden dan waarvoor ze verzameld zijn te gebruiken. Dit gaat tegen het principe van doelbinding in. Bij niet-interopabele systemen moet er steeds bewust gekozen worden of gegevens van systeem A omgezet kunnen en moeten worden naar systeem B. Dit kost tijd en handelingen. Hoewel dit vaak lastig is, zie bijvoorbeeld de problemen met verschillende niet-interoperabele systemen waar mensen patiëntgegevens over moeten typen (Van der Geest, 2018), kan het bewust niet-interoperabel ontwerpen van een systeem soms ook een gewenste barrière opwerpen. Bij interoperabele systemen wordt de keuze laagdrempelig, want de systemen kunnen nu eenmaal gekoppeld worden. Dit verleidt tot overvloedig koppelen van systemen.

Algoritmen neutraal?

Een volgend idee dat achter de ontwikkeling van allerlei (big) data toepassingen zit is het idee dat algoritmen neutraal zijn en ons daarmee verlossen van biases en vooroordelen van mensen. Hoewel het gebruik van data inderdaad kan leiden tot beter onderbouwde beslissingen en de biases en vooroordelen van mensen duidelijk kan maken, is dit zeker niet automatisch het geval. Er is de afgelopen jaren al veel geschreven over biases in algoritmen. Zie bijvoorbeeld O’Neill (2016) en WRR (2016). In de keuze van welke data gebruikt worden om een algoritme te maken of testen, zit vaak al een selectie en die selectie kan verstrekkende gevolgen hebben. Zo had de politie van California het idee dat marihuana vooral gebruikt werd door Afro-Amerikanen en Hispanics en daar gingen ze dan ook naar op zoek. Ze vonden ook dat mensen uit die categorieën marihuana in het bezit hadden en daarmee leek het een goede beslissing om te focussen op die groepen. Nu blijkt uit sociologisch onderzoek dat het gebruik van marihuana in de Verenigde Staten onder alle bevolkingsroepen ongeveer even hoog is. Als zij meer aandacht aan blanke en Aziatische Amerikanen hadden besteed was er precies hetzelfde uitgekomen, namelijk een bevestiging van het eerdere idee (Levine Gettman en Siegel, 2010).

Ook in gevallen waar het gebruik van algoritmen een bijdrage zou kunnen leveren om de invloed van biases en vooroordelen te verminderen, moet goed bekeken worden of de inzet van algoritmen echt wel dit effect heeft of dat juist bepaalde groepen benadeeld worden. In de Verenigde Staten wordt in veel staten COMPAS (Correctional Offender Management Profiling for Alternative Sanctions) gebruikt om het recidive risico in te kunnen schatten van verdachten. Dit systeem is gemaakt op basis van bekende criminogene factoren en kan rechters helpen om op basis van factoren, waarvan uit de criminologie blijkt dat ze voorspellende waarde hebben, beslissingen te nemen over voorlopige hechtenis, hoogte van gevangenisstraffen en verplichte begeleiding na gevangenisstraf. Dit kan eventuele vooroordelen van rechters verminderen omdat ze een breder inzicht krijgen in de criminogene factoren rondom een verdachten.

Verkeerde risicoinschatting

ProPublica heeft in onderzoek laten zien dat Afro-Amerikanen (zowel mannelijke als vrouwelijke verdachten) ten onrechte vaker in een hoger risicocategorie ingedeeld worden dan blanken en blanken vaker ten onrechte in een lage risicocategorie. Dit heeft gevolgen voor de mogelijkheid en de hoogte van de zogenaamde bail en zelfs voor de hoogte van de straf. De risicoinschatting heeft dus grote gevolgen voor de verdachten, maar het effect gaat verder. Omdat in COMPAS vragen zitten over de omgeving van een verdachte, betekent dat als een verdachte A gezien wordt als hoog risico en wellicht zelfs een hogere straf krijgt, dit dan meegenomen wordt in eventuele risico inschatting van volgende verdachten uit de omgeving van verdachte A (deze kennen tenslotte meer mensen die een langere gevangenisstraf uit hebben moeten zitten).

Nu zou je je kunnen stellen dat dit slechts een zwak punt is van algoritmen die door mensen worden opgesteld en dat we dit kunnen voorkomen door machine learning in te zetten. Machines hebben geen last van vooroordelen dus wellicht kunnen we zo tot de gewenste objectiviteit komen. Maar ook hier blijkt dat machine learning leidt tot een herhaling of zelfs uitvergroting van bestaande biases en vooroordelen. Zoek maar eens in Google op het woord ‘schoonheid’ en kijk dan naar de afbeeldingen die je te zien krijgt. Blijkbaar is schoonheid iets van blanke vrouwen dat met veel handelingen verkregen moet worden.

gezichten google
Eerste tien zoekresultaten bij het zoeken op de term “schoonheid” op laptop van auteur waar de standaard zoekmachine een andere dan Google is (laptop pas twee maanden oud en Google is relatief weinig gebruikt)

Google heeft in juli 2015 haar excuses aangeboden omdat het algoritme van google Photo app twee Afro-Amerikaanse jongemannen labelde als gorilla’s. Maar ook Flickr heeft dergelijke problemen gehad, waarbij ook Afro-Amerikaanse jongemannen gelabeld werden als apen en foto’s van een concentratiekamp als sport (Nieva, 2015).

‘Meten is weten’

Als laatste is het goed om aandacht te besteden aan het adagium dat ‘meten weten is’. Bij dit idee past dat je probeert alles uit te drukken in meetbare waarden om daarop een besluit te baseren. Dat lijkt rationeel en wetenschappelijk, maar toch heeft deze benadering ook een keerzijde: het leidt ertoe dat je je in beslissingen enkel laat leiden door gemeten, liefst telbare factoren. Nu zijn bepaalde factoren makkelijker te meten dan andere en kan de neiging ontstaan om beslissingen alleen op deze makkelijk te meten factoren te baseren. Maar zijn die factoren ook wel de essentie van waar je een beslissing over wilt nemen? Soms zijn slecht meetbare factoren erg belangrijk. Als het gaat om vriendschap en je wilt weten wat de beste vrienden van iemand zijn, gaat het dan om het aantal contact momenten en de lengte daarvan of het aantal berichten via WhatsApp? Dit zijn gemakkelijk meetbaar te maken factoren, maar bijvoorbeeld de diepgang van de conversaties en de gevoelde emoties zijn veel lastiger te meten, terwijl deze wel belangrijk zijn voor vriendschap.

Zoals bij alle ontwerpprocessen van technologieën worden bij het ontwerpen en inrichten van ICT-architectuur beslissingen genomen die ethisch relevant zijn. In dit stuk heb ik een aantal invloedrijke ideeën laten zien die vaak als vanzelfsprekend aangenomen worden in ICT-architectuur, maar die wel degelijk een keuze inhouden en waarbij het goed is als ICT-architecten deze ter discussie stellen. Er zijn verschillende methodes om met ethische vragen in een professionele context om te gaan. Dit loopt van gedragscodes tot trainingen tot checklists (Reding et al., 2013). Voor ICT-ontwerp is Value Sensitive Design als ontwerpmethode ontwikkeld. Dit kan een methode zijn die ook bij het inrichten van ICT-architectuur gebruikt kan worden (Friedman, Kahn en Borman, 2008). Een aanrader is in dit licht het boek van Widlak en Peeters. Zij formuleren in hun boek tien beginselen van behoorlijke ICT vanuit het oogpunt van behoorlijk bestuur.

Anke van Gorp is Hogeschoolhoofddocent Instituut voor Veiligheid; Onderzoeker Lectoraat Kennisanalyse Sociale Veiligheid/ Lectoraat methodologie van Praktijkgericht Onderzoek, Hogeschool Utrecht

Literatuur

De Moed K. (2013) 20 jaar Eenvandaag: identititeitsfraude Ron Kowsoleea

Friedman B., Kahn en Borman (2008) Value Sensitive design and Information Systems in Himma E. en Tavani H. T. (red) The Handbook of Information and Computer Ethics Edited John Wiley &Sons

Nieva, R.

Lessig L. (1999) Code and other laws of cyberspace, New York, Basicbooks

Levine H.G., Gettman J.B. en Siegel L. (2010). Targeting Blacks for Marijuana: Possession Arrests of African Americans in California, 2004-08. Los Angeles, Drug Policy Alliance

Nationale ombudsman (2009) De burger in de ketens. Verslag van de Nationale Ombudsman over 2008. Den Haag

Nissenbaum H. (2005) Values in Technical Design, Encyclopedia of Science, Technology and Ethics, New York: Macmillan, 2005, lxvi-lxx.

O’Neill C. (2016) Weapons of math destruction: how big data increases inequality and threatens democracy, New York, Broadway Books

Reding A., Van Gorp A. Robertson K. Walczak A. Giazomantonio C. en Hoorens S. (2013) Handling ethical problems in counterterrorism; an inventory of methods to support ethical decisionmaking, Cambridge, RAND Europe

Van der Geest M. (2018) Vinkje: nee, deze 70-jarige is geen slachtoffer van kindermishandeling, de Volkskrant, 23 april 2018

Widlak A. Peters R. (2018) De digitale kooi; (on)behoorlijk bestuur door informatiearchitectuur, Den Haag, Boombestuurskunde

Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2016) Big data in een vrije en veilige samenleving, Amsterdam. Amsterdam University Press

Dit artikel is gebaseerd op een presentatie op de Dya-dag (9 maart 2018)

Het onderwijs alleen kan digitale kloof niet voorkomen

$
0
0
digitaal onderwijs podium

door: Remco Pijpers

De verschillen tussen jongeren in digitale vaardigheden zijn groot. Te groot. Door digitale geletterdheid een vaste plaats te geven in het curriculum voorkomen we dat die verschillen verder groeien. Dat is de hoop, althans. Gaat het lukken? Remco Pijpers van stichting Kennisnet kijkt vooruit.

Er is geen digitale kloof tussen jeugd en volwassenen. Er zijn verschillen in digitale vaardigheden tussen jongeren onderling. Beeld: Shutterstock

Het beeld van de digitale jeugd was lange tijd rooskleurig. Jongeren stonden te boek als de ‘digital natives’: autochtonen in de wereld van digitale technologie, van nature uitermate digitaal vaardig. Dit in tegenstelling tot de ‘digital immigrants’ – de volwassenen die niet met digitale technologie zijn opgegroeid.

Inmiddels weten we beter. Er is geen digitale kloof tussen jeugd en volwassenen. Er zijn verschillen in digitale vaardigheden tussen jongeren onderling. En die verschillen stemmen zorgelijk.

Wat zien we in de Monitor Jeugd en Media 2017 van stichting Kennisnet?
- Een meerderheid van de tieners lukt het niet een zoekopdracht op internet naar behoren uit te voeren.
- De kleine groep kinderen die er wel in slaagt informatie op internet te verzamelen, beoordelen en te verwerken, zit vooral op de havo en het vwo.
- Met name kinderen op het vmbo hebben moeite om opdrachten goed te voltooien.

Zo vreemd zijn die verschillen niet, zou je kunnen zeggen. Een vwo’er kan immers meestal beter leren dan een vmbo’er. Probleem: scholen besteden niet structureel aandacht aan digitale geletterdheid. Kinderen doen digitale vaardigheden nauwelijks op school op; ze krijgen die van hun ouders mee. Maar vooral als de ouders hoogopgeleid zijn.

Zie daar: een groeiende (digitale) ongelijkheid.

Vanaf 2021 digitale geletterdheid in het curriculum

Onderwijs en politiek gaan er wat aan doen. Onder de vlag van Curriculum.nu (en met steun van de Tweede Kamer) is een ‘ontwikkelteam’ van leraren en schoolleiders bezig ‘bouwstenen voor digitale geletterdheid’ te bedenken. Naar verwachting leidt dat in 2021 tot aangepaste kerndoelen en eindtermen. Nu is digitale geletterdheid nog vrijblijvend voor basisscholen en middelbare scholen, na 2021 worden ze er op afgerekend.

Een flinke stap in de goede richting.

Eind goed, al goed? Misschien.

Hoe digitale geletterdheid precies in het curriculum komt, is nog onzeker. Wordt het een vak, of komt het geïntegreerd terug in alle vakken? En worden de nieuwe kerndoelen en eindtermen heel concreet, of juist niet? Hoe globaler de kerndoelen en eindtermen zijn omschreven, hoe meer ruimte een school heeft. Dat kan positief uitpakken, maar meer ruimte betekent soms ook onduidelijkheid. Als kinderen bijvoorbeeld zouden moeten leren om digitale technologie te creëren – laat je kinderen dan bloggen, of vloggen, of is het inleveren van een digitaal werkstuk ook goed?

Ook als de kerndoelen en eindtermen glashelder zijn, is dat geen garantie op succes. Heeft een school een duidelijke visie op digitale geletterdheid? Is de ICT-infrastructuur op orde? En dan moeten we nog beter onderzoeken welke factoren van invloed zijn op de mate waarin leerlingen digitaal geletterd zijn. Hoe spelen we op de verschillen in digitale vaardigheden bij leerlingen in? Hoe maak je laaggeletterde leerlingen digitaal geletterd? Welke leermiddelen heb je daarvoor nodig?

Veel vragen nog dus.

En laten we de leraren niet vergeten. Niet alleen leerlingen moeten digitaal vaardiger worden, ook zij die voor de klas staan. Zij moeten leerlingen digitaal geletterd maken. Schoolbesturen spijkeren daarom hun ‘professionaliseringsbeleid’ bij, beginnen ‘academy’s’ of ‘ontdek-labs’, waarin leraren, vaak samen met hun leerlingen, aan hun ICT-bekwaamheid kunnen werken.

De lerarenopleidingen doen ook hun uiterste best. Al is het nog niet genoeg.

Haastige spoed is ..

Nu heeft het onderwijs de afgelopen tien jaar echt niet stil gezeten – talloze educatieve programma’s over bijvoorbeeld mediawijsheid zagen het licht. Elk jaar doen duizenden schoolklassen mee aan de Week van de Mediawijsheid. Toch zijn leerlingen nog niet voldoende digitaal vaardig. Zorgvuldigheid is gewenst, wil dat lukken. En zorgvuldigheid vraagt om tijd. Misschien gaan er wel weer tien jaar overheen.

Tijd wordt het onderwijs echter nauwelijks gegund. De ‘mismatch op de arbeidsmarkt’ vraagt om snelle actie, concludeert Nederland ICT, de branchevereniging van ICT-bedrijven. Het tempo van de digitale revolutie is zo hoog dat markten veranderen waar je bij staat. Beroepen zijn zo aan verandering onderhevig dat de hele beroepsbevolking moet worden om- en bijgeschoold. Er wordt samengewerkt om scholen te voorzien van hulp.

‘Ga met je tijd mee, en snel een beetje’, is het devies voor scholen. Wordt ‘toekomstbestendig’. Dat mantra kan leiden tot overhaaste besluiten. Schoolbesturen in het primair onderwijs beslissen bijvoorbeeld om kinderen te leren programmeren, omdat ‘de toekomst daarom vraagt’, ICT-bedrijven prachtige gratis materialen produceren en opleidingen starten waar je moeilijk nee tegen kunt zeggen.

Alleen, leerlingen die van huis uit minder kansen krijgt, hebben vaak al moeite genoeg om geletterd te zijn. Laat staan digitaal geletterd. Bij hen is het vooral alle hens aan dek voor hun ICT-basisvaardigheden (zoals: leren over veilig internet) en digitale informatievaardigheden. Eerst moet die basis op orde, bij iedereen eigenlijk, nog voordat je kinderen leert programmeren.

Daar komt bij dat je best zonder programmeervaardigheden kunt, ook bij nog-niet bestaande banen.

Maar vooral: digitale geletterdheid gaat om meer dan alleen voorbereiden op de arbeidsmarkt of hoe je ‘digitaal zelfredzaam’ kunt worden. Net zo belangrijk: hoe leef je prettig digitaal samen? Of: hoe zorg je dat jij over algoritmes de baas bent, in plaats van dat algoritmes jou de baas zijn?

Bouw een brede coalitie

Het onderwijs kan een sterkere rol dan nu spelen, maar kan niet alleen een digitale kloof voorkomen. Laten we ervoor waken het onderwijs met utopische doelen op te zadelen. Een brede coalitie is nodig, van overheden, wetenschappers, maatschappelijke organisaties en bedrijven. Met als doel om meer te doen dan te komen tot kweekvijvers, waaruit ICT-bedrijven de talentvolste leerlingen kunnen vissen. Doel: een digitale agenda, goed voor kinderen die een digitale stap extra kunnen zetten en goed voor kinderen die moeilijk mee kunnen komen, aansluitend op inclusieprogramma’s voor laaggeletterdheid.

De kernvraag is: hoe doen we recht aan de verschillen tussen kinderen? Hoe zorgen we dat Charmisse die in de brugklas al op 4vwo-niveau kan programmeren, op haar eigen niveau door kan? Maar ook: hoe zorgen we dat de laaggeletterde Donny van 11 later niet verdwaalt op MijnOverheid.nl? En: hoe zorgen we dat iedereen gewoon goed in zijn vel zit, offline en online.

Voorkomen we met nieuwe kerndoelen en eindtermen dat de verschillen in digitale vaardigheden tussen kinderen groter worden? Ik heb alle vertrouwen in het voorstel van het ontwikkelteam digitale geletterdheid van leraren en schoolleiders. Eén ding staat echter vast: de invoering van digitale geletterdheid in het onderwijs wordt geen lineair verhaal, met een voorspelbare uitkomst. Soms zullen we een pas op de plaats moeten maken. Het onderwijs kan alleen slagen wanneer juist ook buiten het onderwijs de bakens worden verzet – door soms ook te vertragen.  

Remco Pijpers is strategisch adviseur digitale geletterdheid bij stichting Kennisnet, publieke ict-partner van het onderwijs (po, vo en mbo). Hij is verantwoordelijk voor het Handboek Digitale Geletterdheid.

Big data evangelie vergt meer dan wetgeving

$
0
0
big data podium

door: Siri Beerends

Overheidsregulering en wetgeving hobbelen achter de markt aan, er moet ook geïnvesteerd worden in bewustwording over de manier waarop we zelf vormgeven aan digitale technologieën.

Beeld: ev on Unsplash

De roep om ethische en juridische kaders voor digitale technologieën klinkt steeds luider. Op 10 april ondertekenden vierentwintig EU lidstaten de Declaration of cooperation on Artificial Intelligence. Daarmee wil Europa zijn concurrentiepositie versterken ten opzichte van Big Tech China (Alibaba, Tencent, Baidu, Didi) en Big Tech Amerika (Google, Facebook, Apple, Microsoft, Amazon). In de verklaring staat dat fundamentele waarden en rechten in de EU het uitgangspunt moeten vormen. Een van die waarden is dat de samenleving als geheel moet kunnen profiteren van de ontwikkelingen en toepassingen van kunstmatige intelligentie.

Dat is een forse uitdaging in een mondiale internet economie die gedomineerd wordt door commerciële datamonopolies. Technologieën laten zich immers niet sturen door wetten die achter de markt aan hobbelen.

Oosterse en Westerse data dictaturen

In de Westerse wereld kijken we met argusogen naar China waar de overheid een sociaal krediet systeem bouwt. Iedere inwoner krijgt een gedragsscore die op basis van online surfgedrag, uitgavenpatroon, sociale interactie en stiptheid van betaling aangeeft hoe betrouwbaar je bent. Wie luiers koopt krijgt pluspunten, wie videogames aanschaft krijgt minpunten. Op basis van persoonlijke scores wordt met algoritmen bepaald wat voor baan of hypotheek de inwoners krijgen en naar welke scholen hun kinderen mogen gaan.

Wie denkt dat alleen de levens van Chinese burgers worden bepaald door big data en algoritmen zit ernaast. Waar in China de staat aan de knoppen draait, gebeurt dat bij ons door de markt.

Zodra wij online gaan bepalen de algoritmen van Google, Facebook, Apple, Microsoft en Amazon wat wij doen: data genereren en onze gedragingen, voorkeuren en verlangens commercieel laten uitbaten en bijsturen. De sporen die we daarbij achterlaten worden door steeds meer bedrijven gebruikt om onze reputatie als klant of potentiële nieuwe klant te achterhalen. Zo zijn er bijvoorbeeld financiële instellingen die bij een hypotheekaanvraag je online reputatie meewegen. Als je dubieuze contacten hebt op Facebook, kun je daardoor misschien minder snel een lening krijgen.

Door de opkomst van deelplatformen als Facebook en Airbnb zijn onze online reputaties steeds belangrijker geworden. Voor het delen van huizen, auto’s, boten, kennis en geld kun je in Nederland bij ruim 250 verschillende online platformen terecht. Het bedrijf Deemly ontwikkelde een scoresysteem dat verschillende review websites doorzoekt om zo een algemeen beeld van jouw reputatie te vormen. Het systeem kijkt of jij bijvoorbeeld een goede host bent op Airbnb en je afspraken netjes nakomt op SnappCar.

Deze voorbeelden laten zien dat het Westen zijn eigen varianten op het Chinese sociale kredietsysteem kent. We leven in een reputatie economie waarbij ons online gedrag en de digitale diensten van Big Tech in toenemende mate onze kansen in het leven bepalen.

Het antwoord van Europa

Met de Declaration of cooperation on Artificial Intelligence wil Europa een ethisch antwoord formuleren op de macht van Big tech China en Big Tech Amerika. Maar hoe realistisch is dat?

Europa heeft van oudsher meer aandacht voor het publieke domein, de civiele samenleving en een sturende overheid. Hoogleraar mediawetenschappen José van Dijck onderzocht hoe we publieke belangen zoals autonomie, inclusiviteit en democratische controle kunnen waarborgen in een wereld die wordt gedomineerd door online platformen. Van Dijck laat zien dat de digitale diensten van Google, Facebook, Apple, Microsoft en Amazon steeds meer verweven zijn geraakt met publieke diensten zoals stedelijk transport, nieuws, gezondheidszorg en onderwijs.

Omdat grote techbedrijven zich onttrekken aan publieke waarden en de big data schandalen bij Facebook zich ophopen, klinkt de roep om overheidsregulering steeds harder. In Europa wordt daar langzaam gehoor aan gegeven. Bijvoorbeeld door lokale overheden die kritisch onderhandelen met mondiale platformen om publieke belangen te waarborgen. Zo werd Uber in een aantal Londense wijken verboden, en gaf Airbnb na onderhandeling met de gemeente Amsterdam zijn data vrij om gebiedsoverlast in te perken met een 30 dagen verhuurders maatregel. Een ander voorbeeld is Google, dat van de Europese Commissie een boete van 2,4 miljard euro kreeg opgelegd vanwege machtsmisbruik met zijn zoekmachine.

Het zijn sprekende voorbeelden, maar ze wegen niet op tegen een meer ingrijpende trend: Europese bedrijven die massaal worden overgenomen door Amerikaanse en Chinese concurrenten. Een bekend voorbeeld is het Britse AI bedrijf DeepMind, dat de beste Go speler van de wereld wist te verslaan. Het bedrijf werd overgenomen door Google.

Amerikaanse en Chinese bedrijven hebben een voorsprong omdat ze meer data ter beschikking hebben. De Europese ambitie om te concurreren met Amerika en China, gaat misschien niet zo goed samen met de Europese ambitie om ethisch verantwoord met big data om te gaan.

Op 25 mei treedt in de Europese Unie de General Data Protection Regulation (ook wel de Algemene Verordening Gegevensbescherming genoemd) in werking. Deze wet, die ons moet beschermen tegen onwenselijke besluiten van algoritmen, blijft vaag over bedrijven en overheden die beslissingen maken op basis van afgeleide data. Wat we daar precies aan hebben is dus nog onduidelijk.

Big data evangelie

Door alle aandacht voor Europese regelgeving zouden we bijna vergeten dat Big Tech zijn overmatige macht helemaal niet alleen te danken heeft aan leemtes in onze wetgeving. Vooral ons heilige geloof in big data en algoritmen dragen daar aan bij. Dat laat historicus Yuval Noah Harari zien in zijn bestseller Homo Deus. Harari beschrijft op welke manier ons wereldbeeld door de geschiedenis heen is veranderd. In de achttiende eeuw maakte het religieuze wereldbeeld steeds meer plaats voor een humanistisch wereldbeeld waarbij niet God, maar de mens centraal kwam te staan.

Volgens Harari bevinden we ons nu in een overgangsfase van een humanistisch naar een datacentristisch wereldbeeld. De mens wordt beschouwd als een datapakket en laat zich op steeds meer levensterreinen bijsturen door algoritmen. Om te bepalen wat we willen eten, lezen, kopen, kijken, verzekeren, genezen, beluisteren en beminnen hoeven we niet meer zelf na te denken of een beroep te doen op onze zintuigen, we besteden het uit aan algoritmen. Op zoek naar een levenspartner of nieuwe collega? Vertrouw niet op je ratio of gevoel, maar op een algoritme.

Harari noemt het heilige geloof in big data en algoritmen ‘dataïsme’. Het data evangelie verklaart de hele wereld met datastromen die menselijk gedrag moeten voorspellen en bijsturen. Deskundigen zoals de wiskundigen Cathy O’Neil en Edward Frenkel ageren tegen het dataïsme. Door steeds meer problemen te kwantificeren en alleen het meetbare prioriteit te geven, verliezen we menselijke waarden en onderlinge verschillen uit het oog. Algoritmen wekken de suggestie dat zij het meest nauwkeurige advies geven terwijl veel aspecten van menselijk gedrag niet in cijfers zijn uit te drukken. We gaan er ten onrechte vanuit dat algoritmen betere beslissingen maken en vertrouwen minder op onszelf.

Iedereen die met big data werkt moet zich afvragen welke menselijke aspecten en contexten we daarmee over het hoofd kunnen zien. Meten staat gelijk aan vergeten. Data zijn immers geen feiten en vormen slechts een versimpelde, door algoritmen bewerkte weergave van de werkelijkheid.

Empowerment van onderop

Om meer handelingsperspectieven te creëren moeten we loskomen van de dominante big data evangelie zoals deze aan ons gepredikt wordt vanuit Silicon Valley. De macht van Big Tech en aantasting van publieke waarden moeten we niet alleen van bovenaf met wetten inperken, maar ook van onderop.

Bijvoorbeeld door alternatieve online platformen en algoritmen te ontwikkelen waarbij publieke waarden het uitgangspunt vormen. Vanuit de samenleving ontstaan langzaam aan steeds meer initiatieven en bewegingen die zich verzetten tegen Big Tech en algoritmen die democratische waarden aantasten. Bijvoorbeeld de Algorithmic Justice League, DataCommons, Facebook Tracking Exposed en natuurlijk onze Civil Weapons of Math Retaliation waarmee we algoritmen kunnen inzetten voor eigen empowerment.

Zin om zelf in actie te komen?

Gebruik alternatieve sociale media en zoekmachines, bekijk je eigen Facebook filterbubbel, installeer extensies die algoritmen in de war sturen, laat je inspireren door deze machines, en kom op vrijdag 25 mei naar het Utrechts Centrum voor de Kunsten om mee te praten over Leven met algoritmen.

Dit verhaal is eerder geplaatst op de website van SETUP. SETUP wil een breed maatschappelijk debat stimuleren over de vraag hoeveel en welke besluitvorming we bereid zijn om van algoritmen te accepteren.


Van 'proces naar mens'

$
0
0
elektrische auto podium

door: Arnoud van Gemeren

RDW is bekend van de kentekens, APK-keuring en de rijbewijzen. Zelf formuleert het een aantal uitdagingen van de toekomst, waaronder elektrische voertuigen en digitale identiteiten van voertuigen. Om deze uitdagingen aan te kunnen heeft RDW de afgelopen jaren veel ervaring opgedaan met autonome serviceteams waar ontwikkeling en beheer bij elkaar komen.

Elektrisch rijden is een van de speerpunten van de RDW de komende jaren. Beeld: Pixabay/GoranH

Wie denkt dat met de komst van de zelfrijdende auto het bestaansrecht van RDW verdwenen is, heeft het mis. Tal van uitdagingen, of liever gezegd, ambities staan op de agenda van dit zelfstandige bestuursorgaan met onder andere kantoren in Hoogkerk, Zoetermeer en Veendam. We noemden al digitale identiteiten van voertuigen. Ook is er behoefte aan het versterken van het niveau van de identificatie voor burgers en bedrijven, zodat die zich digitaal kunnen inschrijven en elektronisch kunnen identificeren. Het digitaal aanvragen van rijbewijzen moet mogelijk worden. Daarnaast wordt er intensief samengewerkt in ketens, bijvoorbeeld met de politie, het CJIB (Centraal Justitieel Incassobureau) en ministeries.


RDW

Figuur 1: Bedrijfsvoering van RDW in aantallen
(Klik op illustratie voor vergroting)

De ontwikkelingen die RDW ziet die de komende jaren invloed zullen hebben op haar bedrijfsvoering, zijn:

- Van een fysieke naar digitale, informatiegestuurde dienstverlening
- Van statische naar dynamische voertuigkenmerken
- Van periodiek naar continue, datagestuurd toezicht
- Van lerende bestuurder naar lerend voertuig
- Van fossiele naar alternatieve energiebronnen (voor het voertuig)
- Van voertuigbezit naar mobility as a service (MAAS)
- Van nationale naar supranationale regulering en normering


Om de levering van alle diensten op het vlak van IT en informatievoorziening voorspelbaarder, wendbaarder, transparanter en van nog betere kwaliteit te maken, heeft RDW ervoor gekozen binnen de IT-organisatie met zelfstandige serviceteams, businessdienstenteams en platform- en infraserviceteams, te gaan werken. Een ander belangrijk doel van de nieuwe manier van werken was de betrokkenheid van medewerkers te vergroten. Zij zouden voortaan direct verantwoordelijk worden voor het toevoegen van waarde aan de bedrijfsprocessen. Om deze ambitieuze plannen mogelijk te maken, werd Quint ingeschakeld.


RDW

Figuur 2: De principes van DevOps volgens DASA, geadopteerd door de RDW
(Klik op illustratie voor vergroting)


RDW

Figuur 3: De principes die RDW toepast
(Klik op illustratie voor vergroting)

Vrijwel alle teams binnen RDW zijn zogenaamde DevOps-teams. DevOps, een samenvoeging van development en operations, draait om crossfunctionele, autonome teams, waarbinnen collega’s met alle benodigde functies samenwerken aan digitale diensten en producten. DevOps kent een aantal principes (figuur 2). Jasmin Hadžihasanović, IT-portfoliomanager bij RDW, geeft aan waarom medewerkers deze principes hanteren: “Het gaat er meer om mensen te inspireren om gezamenlijk iets te creëren, in plaats van dat ‘te moeten doen’. Ze kijken dan zelf hoe ze dit vormgeven.” Daarbij is het ontwikkelen van mensen en hun talenten even waardevol als de creatie van waarde voor de business van RDW.

Flow creëren

“De businessdienstenteams werken met elkaar samen, maar ook met serviceteams die bijvoorbeeld voor platform en infrastructuur verantwoordelijk zijn”, legt Claudine Koers, principal consultant bij Quint, uit. “Centraal daarbij staan waardestromen die zoveel mogelijk in flow, zonder verstoringen en blokkades, gerealiseerd moeten worden. Wanneer er al wat flow is tussen teams, is de volgende stap het op elkaar afstemmen van de diverse backlogs.”

Om de samenwerking tussen de teams te verbeteren, komen de product owners regelmatig bijeen bij het grote IT portfoliobord van RDW, om gefaciliteerd door Jasmin Hadžihasanović de voortgang van het werk te bespreken. De product owners zijn verantwoordelijk voor de waardecreatie voor de business en geven in de teams de prioriteiten binnen de backlogs, de ‘werkvoorraden’, aan. In deze bijeenkomsten wordt geen verantwoording afgelegd, maar vooral vooruitgekeken, aan de hand van vaste bespreekpunten: voortgang, afhankelijkheden en vraagstukken.

Jasmin Hadžihasanović: “We willen op een menselijk niveau de dialoog aangaan. Een van de basisprincipes daarbij is vertrouwen. Ik bepaal niets, maar vertrouw erop dat iedereen zich inzet om de juiste dingen te doen. ‘Hoe kunnen we elkaar helpen om het elke dag beter te doen?’ – daar gaat het om. De controle-instrumenten die organisaties traditioneel inzetten bieden alleen papieren zekerheid. In de bijeenkomsten kijken we vooruit, naar de voortgang, risico’s die we zien en dergelijke. Waar in het begin mensen nog dachten dat de sessies bedoeld waren om verantwoording af te leggen, zie je nu dat ze trots vertellen wat ze bereikt hebben. Het gaat erom dat iedereen makkelijk zijn werk kan doen. Meer is het niet!”

De werkvoorraad en de voortgang zijn visueel weergegeven, op een groot, zogenaamd IT portfoliobord. Ook risico’s en knelpunten zijn daar voor iedereen te zien. Dit bord heeft inmiddels een belangrijke functie in de RDW ICT-organisatie.
Jasmin Hadžihasanović hierover: ”Het management kan zich niet meer vasthouden aan rapportages, KPI’s en dergelijke. Als er vragen zijn, nodig ik collega’s uit om het bord te komen bekijken. De taak van management in agile organisaties verschuift sowieso naar het geven van visie, vooruitkijken, het aangeven wat er op de organisatie afkomt – denk aan wetgeving, technologie – en daarbij steeds aan de medewerkers vragen hoe zij daarbij geholpen kunnen worden, in plaats van ‘gij zult en gij moet’. Van controle achteraf naar met vertrouwen faciliteren.”

Begin klein

Een belangrijk uitgangspunt binnen de IT-organisatie van RDW is sinds de invoering van de nieuwe manier van werken het principe ‘begin gewoon’. Dus geen plan ontwikkelen, dat goedkeuren en er lang over nadenken, maar direct helder krijgen wat de klant het eerst veranderd wil hebben en dat aanpakken. “Het gaat erom dat je wel weet welke waarde je uiteindelijk moet opleveren”, legt Jasmin Hadžihasanović uit, “Maar steeds kleine stukjes waarde oplevert. Dan kun je telkens iets laten zien…” Wie projectgericht werkt, stelt dat het werk dan en dan af moet zijn, ongeacht de complexiteit en de hoeveelheid ervan. Bij RDW wordt het omgedraaid en vraagt de klant welke waarde hij opgeleverd wil zien, gegeven de beschikbare tijd, zonder er als een projectleider op te gaan drukken.

“In de praktijk blijkt dat het uitgangspunt ‘begin gewoon’ leidt tot snellere opleveringen dan eerst eens uitgebreid plannen”, stelt Claudine Koers. Maar heeft een team daar altijd tijd voor? Hoe voorkom je dat je team ondersneeuwt en begint aan dingen waarvan het niet weet hoe ze gaan eindigen? Kortcyclisch werken blijkt de oplossing te zijn. Daarbij stellen de product owners prioriteiten en nemen hun teams in bescherming, zodat er niet van alle kanten werk binnen komt ‘vliegen’. Hierbij spelen ook de belangen van andere teams mee, want wat het ene team oppakt, kan consequenties voor andere teams hebben.

De bedrijfscultuur bij de IT-organisatie van RDW is veranderd. Die verandering valt te typeren als ‘van proces naar mens’. Daarbij stelt elke medewerker zich vragen als: Wat is mijn bijdrage? Waar word ik een tevreden mens van? Waar kan ik mijn team helpen? Hoe kan ik ons resultaat helpen? Jasmin Hadžihasanović benadrukt nog eens dat het om inspiratie draait: “Mensen hebben zin om hun werk uit te voeren, iedereen wil bijdragen. Gezamenlijke energie en focus creëren uiteindelijk het succes. Controle is vaak niet nodig.” Als inspiratie zo belangrijk is, doet zich de vraag voor hoe je als leider de mensen inspireert. “Vooral door te doen wat je zegt”, reageert Hadžihasanović, “Niet alleen vertellen, maar ook laten zien dat het op de beoogde manier ook werkt. Ik deel alles, houd geen zaken achter, alles is transparant. Dat creëert een positieve sfeer, waar mensen zich veilig en prettig bij voelen.”

De rol van de leider verandert sterk in agile organisaties, legt Koers uit: “Die ontwikkelt zich van dicteren naar inspireren. Het gaat enerzijds om het loslaten van de teams, maar anderzijds ervoor zorgen de teams goed te faciliteren en hun activiteiten strak op elkaar af te stemmen (loosely coupled tightly aligned).” De teams zijn dan wel autonoom, toch zijn er zaken die op organisatieniveau worden bepaald. Jasmin Hadžihasanović hierover: “De teams zijn autonoom in hoe ze dingen doen. Het wat komt voort uit de bedrijfsstrategie. De product owners geven vervolgens aan wat er allemaal geleverd moet worden.” De autonomie van de teams vraagt vaak wel van teamleden dat ze veranderen, anders gaan werken. Ook hier ligt een taak voor de leider, legt Jasmin Hadžihasanović uit: “De kneep zit ‘m erin mensen te laten zien wat ze allemaal kunnen. Dat inspireert. En stort geen grote veranderingen over mensen uit. De mens kan veranderen, maar in kleine stappen.”

Resultaten

De resultaten die RDW met de nieuwe werkwijze en organisatie heeft geboekt, liegen er niet om. Er zijn zowel kwalitatief als kwantitatief mooie successen behaald. In de eerste categorie vallen verbeteringen als minder hoeven te leunen op controle-instrumenten, minder overlegtijd nodig hebben en dus meer tijd voor productie. Ook leveren de medewerkers nu sneller resultaten op die passen bij de doelstellingen in de waardeketen.

De kwantitatieve resultaten doen hier niet voor onder. Zo is er minder budget nodig voor hetzelfde werk, zijn de uren per functiepunt zijn gedaald, net als de aantallen incidenten en spoed-changes. Oftewel, IT-diensten hebben een hogere beschikbaarheid, er wordt meer waar geleverd voor hetzelfde geld en het uitrollen van nieuwe IT-oplossingen verloopt sneller en makkelijker. Jasmin Hadžihasanović: “Wat opvallend is: er is sprake van onderuitnutting van projecten. Oftewel, je krijgt hetzelfde werk, voor minder budget. Als je agile gaat werken, klopt dat! Waarde creëren met minder resources. Daar kijken accountants van op.”

“Dit hebben we nu binnen Divisie ICT bewerkstelligd”, concludeert Jasmin Hadžihasanović, “en dat succes is binnen de organisatie opgevallen. We gaan kijken hoe we dit kunnen uitbreiden in de RDW-organisatie. Maar ook hebben we de ambitie om nog sneller en efficiënter waarde te gaan leveren.” Allerlei technologische vernieuwingen, IT4IT en cloudtechnologie gaan RDW daarbij helpen. “IT4IT zorgt voor automatisering van het werk.”

Ook al draait de agile organisatie om waardeketens, het in de praktijk daarmee werken zal binnen RDW de komende tijd worden uitgebreid, van het eerste team naar nog dit jaar een tweede team. Jasmin Hadžihasanović: “Ook hier geldt: klein beginnen, kijken hoe het gaat en dan de volgende stap doen. Van zaadje naar klein plantje naar grote boom.” Claudine Koers: “We merken dat frameworks als SAFe en LeSS, bedoeld om agile werken op te schalen, geen wondermiddel zijn. Je moet het situationeel bekijken: wat is de behoefte, wat wil je verbeteren en welke oplossing past dan?”

Gevraagd naar het geheim van het succes van een agile organisatie zegt Jasmin Hadžihasanović: “Steeds de waarom-vraag stellen. Waarom doen we dit en waarom doen we het zo? Alleen dan kun je jezelf blijven verbeteren.”

Bekijk ook deze film over de ontwikkelingen bij Divisie ICT van RDW (Engelstalige versie).

Toegankelijkheid van het digitale landschap

$
0
0
Dick Houtzager podium

door: Dick Houtzager

Eindelijk worden er stappen gezet op het gebied van toegankelijkheid van websites en apps. Zo treedt in september het Besluit digitale toegankelijkheid in werking en wordt er ook vanuit de VN aangezet tot actie. Dick Houtzager schetst de situatie en laat zien wat een en ander betekent voor overheden.

In alle bijdragen over de digitale kloof mist een belangrijk element: de mogelijkheden voor mensen met een beperking om zich in het digitale landschap te bewegen. Zelfs als je digitaal vaardig bent, kun je geen gebruik maken van online diensten als die niet toegankelijk zijn. Dat geldt voor mensen met een visuele beperking, maar ook voor mensen die vanwege een lichamelijke beperking geen muis kunnen bedienen of mensen die doof of slechthorend zijn. Digitale ontoegankelijkheid schuurt met de verplichting die voortvloeit uit het VN-verdrag over de rechten van personen met een handicap, het VN-verdrag Handicap, dat Nederland in 2016 heeft geratificeerd.

Hoe toegankelijk zijn websites in Nederland eigenlijk? In 2016 is dat onderzocht. Websites van private aanbieders scoorden niet best. De sites van het parlement, gemeenten en rijksoverheid behoorden tot de beter toegankelijke. Toch kunnen overheden niet achterover leunen waar het gaat om hun online toegankelijkheid. Uit ander onderzoek bleek dat in 2015 bar weinig gemeenten hun toegankelijkheid op orde hadden. Inmiddels worden op het gebied van regelgeving stappen gezet en is er in de praktijk veel gebeurd.

Standaard voor toegankelijkheid

De toegankelijkheidsnormen voor websites en applicaties zijn wereldwijd vastgelegd in de standaard WCAG 2.0. Wie die normen toepast op zijn website of app, zorgt voor voldoende toegankelijkheid. De norm geldt, via de standaard EN 301 549, ook voor sites en apps van Nederlandse overheden. Momenteel geldt dat van de toegankelijkheidseisen kan worden afgeweken, als een dienst of product naar verwachting in onvoldoende mate wordt aangeboden, onvoldoende veilig of zeker functioneert of om andere redenen van bijzonder gewicht. Het gaat hier om het ‘pas toe of leg uit’-beginsel: het betreffende orgaan moet jaarlijks motiveren waarom het afwijkt van de toegankelijkheidsstandaard. Omdat de norm enige vaagheid in zich heeft, bijvoorbeeld waar het gaat om ‘redenen van bijzonder gewicht’, hebben overheidsdiensten een grote beleidsvrijheid om de norm niet strikt toe te passen. Externe toetsing vindt evenmin plaats.

In die beleidsvrijheid komt verandering. Daar zijn twee ontwikkelingen debet aan. In september 2018 moet treedt een Europese richtlijn over toegankelijke overheidscommunicatie in werking. Daarnaast maakt het VN-verdrag handicap dat de overheid de toegankelijkheid in algemene zin moet bevorderen. De uitwerking in Nederland zal uiteindelijk plaatsvinden in de Wet digitale overheid. Het ‘pas toe of leg uit’-beginsel wordt vervangen door een dwingende norm.

Toegankelijke overheidscommunicatie

De EU-richtlijn 2016/2102 moet de toegankelijkheid van communicatie op overheidswebsites en -apps verbeteren. De EU heeft deze regels opgesteld om de wildgroei aan wetgeving in de lidstaten te beteugelen. Doordat de regelgeving op deze manier geharmoniseerd wordt, kunnen kleinere bedrijven hun softwarediensten makkelijker op de interne markt aanbieden. De richtlijn gaat uit van vier beginselen: waarneembaarheid, waaronder wordt verstaan dat de informatie en de componenten van de gebruikersinterface zodanig aan gebruikers moeten kunnen worden gepresenteerd dat zij kunnen worden waargenomen; bedienbaarheid, waaronder wordt verstaan dat de componenten van de gebruikersinterface en de navigatie bedienbaar moeten zijn; begrijpelijkheid, waaronder wordt verstaan dat de informatie en de werking van de gebruikersinterface begrijpelijk moeten zijn, en robuustheid, waaronder wordt verstaan dat content voldoende robuust moet zijn opdat hij op betrouwbare wijze wordt geïnterpreteerd door uiteenlopende useragents, waaronder hulptechnologieën.

Alle inhoud van websites en mobiele apps moet aan die norm voldoen. Ook kaarten voor navigatiedoeleinden, foto’s en video’s moeten toegankelijk worden gemaakt, bijvoorbeeld door beschrijving van het beeld of het meeleveren van ondertiteling.

De richtlijn wordt in Nederland omgezet door middel van het Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid. Dat treedt op uiterlijk 23 september 2018 in werking en heeft tot gevolg dat overheidsinstanties verplicht zijn de toegankelijkheidseisen toe te passen. Er wordt wel een uitzondering gemaakt, namelijk in die gevallen waarin de toepassing een ‘onevenredige last’ met zich meebrengt. Denk daarbij aan maatregelen die een overheidsinstantie een buitensporige organisatorische of financiële last zouden opleggen, of die afbreuk zou doen aan het vermogen van de instantie om haar doelstelling te verwezenlijken. Dat geeft overigens minder ruimte dan het ‘pas toe of leg uit’-beginsel zoals dat tot die tijd van toepassing is.

VN-verdrag Handicap

In grote lijnen geeft het VN-verdrag, net als andere mensenrechtenverdragen, een opdracht aan de overheid om regels te stellen en maatregelen te nemen. Dergelijke maatregelen moeten zorgen voor inclusie van mensen met een beperking. Dat geldt voor alle onderdelen van de overheid, inclusief gemeenten. Uitgangspunt van het verdrag is dat mensen met een beperking zelfstandig deel moeten kunnen uitmaken van de samenleving. Om dat in het digitale landschap te bereiken moet de overheid zorgen voor ‘passende maatregelen om de toegang van personen met een handicap tot nieuwe informatie- en communicatietechnologieën en-systemen, met inbegrip van het internet, te bevorderen’ (artikel 9, tweede lid onder g, VN-verdrag). Een andere bepaling zegt dat staten verplicht zijn om universeel ontwerp te bevorderen: het ‘ontwerpen van producten, omgevingen, programma’s en diensten die door iedereen in de ruimst mogelijke zin gebruikt kunnen worden zonder dat een aanpassing of een speciaal ontwerp nodig is’ (artikel 4, eerste lid onder f, VN-verdrag). Overheden kunnen ontwerpers van software en webapplicaties opdracht geven om computer- en communicatiesystemen zo in te richten, dat geen aparte voorzieningen meer nodig zijn voor mensen met een beperking.

Ten aanzien van overheden is de opdracht uit het VN-verdrag ingevuld door het Besluit digitale toegankelijkheid. Burgers die toch menen dat ze geen toegang hebben tot digitale diensten, kunnen zich tot de Nationale ombudsman wenden. Die kan onderzoeken of het overheidsorgaan zich behoorlijk heeft gedragen door de vorm waarin bepaalde diensten worden aangeboden. In het verleden heeft de Ombudsman zich al kritisch uitgelaten over de digitalisering van de Belastingdienst.

Wat betekent dat nu voor overheidsorganen? De verplichtingen uit het verdrag mogen geleidelijk verwezenlijkt worden. Dat betekent dat websites niet morgen aangepast hoeven te zijn. Wel moet bijvoorbeeld een gemeente, duidelijk maken wanneer de toegankelijkheid geregeld gaat worden. Bijvoorbeeld bij het inrichten van een nieuwe website. Als het zover is, moet de opdracht echter wel met toegankelijkheidseisen aan de bouwer worden verstrekt. De huidige praktijk, waarin gemeenten een standaardsite afnemen van een aanbieder, voldoet dan niet meer.

Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties monitort de implementatie en kan overheidsorganen aanspreken op nalatigheid in dat opzicht. Ook het College voor de Rechten van de Mens kan als toezichthouder op het verdrag onderzoeken hoe het met de digitale toegankelijkheid is gesteld. En uiteindelijk kijken ook de Verenigde Naties toe. Nederland moet twee jaar na implementatie rapport over de implementatie van het verdrag opsturen aan het comité van experts van de VN. Het commentaar van het comité wordt gebruikt om de regering te helpen de implementatie verder te verbeteren.

Voor het overbruggen van de digitale kloof moet daarom zeker naar de toegankelijkheid van het landschap worden gekeken.

Dick Houtzager is lid van het College voor de Rechten van de Mens

Op woensdag 16 mei wordt het Nationaal Congres Digitale Toegankelijkheid gehouden. Tijdens de editie van 2017 was Dick Houtzager een van de plenaire sprekers.

Adoptie standaarden hangt aan zeven categorieën

$
0
0
standaarden podium

door: Shirley Hooijmans

Het gebruik van standaarden zorgt voor efficiënte informatie-uitwisseling en helpt administratieve lasten terug te dringen. Zo zou het althans moeten zijn, maar het adopteren en naleven van standaarden gaat niet overal even soepel. Hoe komt dat en welke factoren zorgen dan wél voor een succesvolle implementatie?

Beeld: John Carlisle on Unsplash

Als je naar een willekeurig onderwerp op het gebied van de digitale overheid kijkt, is de kans groot dat je snel te maken krijgt met informatieketens of – netwerken. Of het nou gaat over het ruimtelijk domein (het Digitaal Stelsel Omgevingswet), onderwijs (het Lerarenregister), identificatie (het eID-stelsel), of het sociaal domein (programma i-Sociaal Domein): informatienetwerken zijn overal.

Die informatienetwerken kunnen niet bestaan zonder digitale informatie-uitwisseling tussen een groot aantal (overheids)partijen. Hiervoor is het noodzakelijk dat deze organisaties en hun systemen elektronisch met elkaar kunnen ‘praten’, door inachtneming van een gezamenlijke groep van standaarden en afspraken. In de praktijk blijkt dat organisaties vaak de vereiste technologische, semantische en organisatorische standaarden niet kunnen (of willen) adopteren en naleven.

Zeven categorieën

Het is goed om te weten wat de factoren zijn die het adoptiegedrag van organisaties in deze netwerken beïnvloeden. Beleidskundige Florian Henning deed hier promotieonderzoek naar en zijn conclusie luidt: er zijn veel factoren die invloed hebben op het adoptiegedrag en deze zijn onder te verdelen in zeven categorieën. Wil je succesvol zijn in het adopteren van standaarden, dan moet aan al deze categorieën aandacht worden besteed. De zeven categorieën zijn:

- Governance: Deze groep factoren gaat over de inrichting van de besluitvorming in het netwerk en de vormgeving van sturing en leiderschap. Het gaat hier bijvoorbeeld om de besluitvormingsstructuur (centraal gezag en/of decentrale besluitvorming), het gebruik van ‘zachte’ sturingsinstrumenten (zoals leiderschap, communicatie en ondersteuning) en ‘harde’ governance (zoals toezicht en afdwingen van implementatie).

- Adoptiekosten: Dit gaat voornamelijk over de (verwachte) kosten en inspanningen van de standaardisatie. Dit zijn bijvoorbeeld kosten op technologisch vlak of juridische en andere organisatorische inspanningen.

- Baten: Deze groep factoren gaat over de baten van de standaardisatie. Deze kunnen zowel betrekking hebben op de organisatie als op maatschappelijk niveau.

- Eigenschappen van het netwerk: Deze groep factoren heeft betrekking op de verschillende eigenschappen van het netwerk, zoals de complexiteit van het netwerk, de relaties tussen partners in het netwerk en de bestaande infrastructuur.

- Beleidscontext en instituties: Deze groep van factoren beschrijft de institutionele en beleidsomgeving van het netwerk. Dit betreft bijvoorbeeld de invloed vanuit de politiek en relevante wet- en regelgeving.

- Organisatiecapaciteit: deze factoren beschrijven in hoeverre de nodige capaciteiten voor standaardisatie beschikbaar zijn in de interne organisatie. Relevante factoren in deze groep zijn bijvoorbeeld de beschikbaarheid van resources, zoals financiële middelen, personeel en ICT-infrastructuur, maar ook ‘zachtere’ factoren, zoals de communicatie tussen disciplines.

- Standaard eigenschappen: Deze groep factoren gaat over de eigenschappen van de te adopteren standaarden, zoals bijvoorbeeld volwassenheid, aanpasbaarheid en opties om testen uit te voeren.

Sociaal domein

Het door Henning ontwikkelde theoretische raamwerk werd door mij toegepast op het sociaal domein. Daarbij ging ik op zoek naar succesfactoren bij de adoptie van standaarden bij de uitvoering van de Jeugdwet, die een aantal jaar geleden is overgeheveld naar gemeenten.

De gemeentelijke praktijk bevestigt de theorie dat het succes bij de adoptie van standaarden niet verklaard wordt door één of enkele succesfactoren, maar door het samenspel van meerdere factoren uit de zeven genoemde categorieën.

Wat betreft organisatiecapaciteit komt bijvoorbeeld naar voren dat een goede communicatie tussen de verschillende betrokken disciplines (van inkoop tot applicatiebeheer) cruciaal is voor een succesvolle implementatie en optimaal gebruik van de standaarden.

In de beleidscontext van het sociaal domein speelt mee dat het terugdringen van administratieve lasten in de zorg veel aandacht krijgt in de politiek. Dit heeft het gebruik van landelijke standaarden hoger op de bestuurlijke agenda gezet.

Ook bevinden zich succesfactoren in de wijze waarop de governance is vormgegeven. Een centrale plaats waar de standaarden worden ontwikkeld en beheerd en die informatie en ondersteuning geeft, vinden gemeenten bijvoorbeeld erg waardevol.

Een factor die eruit springt in het onderzoek is de samenwerking tussen gemeenten en zorgaanbieders (een van de netwerkeigenschappen). Het besef dat zij voor optimaal gebruik van de standaarden afhankelijk zijn van elkaar, en het samen tot een succes moeten maken, zorgt ervoor dat de standaarden goed geïmplementeerd kunnen worden. De kracht zit bijvoorbeeld in het ondersteunen van elkaar bij de implementatie, het hebben van korte lijntjes, regelmatig overleg en het samen komen tot oplossingen en afspraken.

Checklist

Bovengenoemde zeven categorieën kunnen worden beschouwd als ‘checklist’ wanneer standaarden moeten worden geïmplementeerd. Belangrijk hierbij is dat deze checklist een holistisch toetsingskader vormt, met wisselwerkingen tussen de factoren.

Het onderzoek van Henning toont ook aan dat alle zeven groepen van factoren relevant zijn. Het is niet voldoende om naar één groep te kijken. Helaas wordt dit in veel analyses nog onvoldoende gedaan. Vaak wordt geadviseerd dat juist dat ene aspect belangrijk is. Een ander advies benadrukt dan weer het belang van juist een ander aspect. Maar wanneer jouw auto een keuring krijgt om vast te stellen of je er veilig mee kunt rijden, kijk je ook niet alleen naar het stuurmechanisme omdat die ‘toch veel belangrijker is’ dan bijvoorbeeld de remmen of de bandendruk.

Zo is het ook niet voldoende om in een netwerk bijvoorbeeld alleen naar de governance-aspecten te kijken. Deze moeten toegesneden zijn op andere eigenschappen van het netwerk. Zo vraagt een complexer netwerk meestal ook om een meer ‘centrale’ governancestructuur. Een holistische benadering helpt het adoptieproces beter te begrijpen en biedt daarmee mogelijkheden om effectievere beslissingen te nemen.

Het onderzoek van Shirley Hooijmans naar de adoptie van standaarden in het sociaal domein is uitgevoerd in het kader van de Masteropleiding informatiemanagement, Erasmus Universiteit. Momenteel volgt Shirley Hooijmans het informatiemanagement traineeship bij PBLQ.

‘Privacy is gewoon hygiëne’

$
0
0
podium

door: Frits de Jong

Eén A4’tje. Zes thema’s en drie bullets. Dat is het privacybeleid van de gemeente Leidschendam-Voorburg. Het lijkt simpel, maar de aanpak is radicaal anders dan gangbaar. Het anders zijn komt vooral door het doen van beloftes. Gebaseerd op de ambitie om zorgvuldig en
betrouwbaar te zijn en geïnspireerd door een voormalig inwoner: Baruch Spinoza.

Beeld: Dreamstime

“Of wij veel stress hebben gehad om te voldoen aan de AVG?” André Huykman, gemeentesecretaris van Leidschendam-Voorburg, moet wel lachen om de vraag. “Nee. Dat komt omdat privacy bij ons al een belangrijk onderdeel is van de bedrijfsvoering. Natuurlijk moeten we voldoen aan de regels in de AVG, maar wij zien ‘zorgvuldig omgaan met informatie’ (privacy) vooral als een belangrijk onderdeel van onze dienstverlening. In het kader van zorgvuldig omgaan met informatie is er een aantal beloftes aan onze inwoners op papier gezet. Bijvoorbeeld dat wij die gegevens nooit zullen doorverkopen. Dat alles staat op één A4’tje.”

Het plan van de beloftes kwam uit de koker van Huykman, maar het was aan Jiska Ligtenberg, sinds twee jaar Functionaris Gegevensbescherming bij de Zuid-Hollandse gemeente, om daar invulling aan te geven. Zij geeft toe dat zij in eerste instantie vrij sceptisch was over het plan. Ligtenberg: “Ik dacht inderdaad dat het plan van André niet haalbaar was. Als gemeente doen wij zoveel met informatie en als je iets belooft, moet je het ook waarmaken. Maar het was ook duidelijk dat André geen genoegen nam met een ‘nee’. Ik ben de uitdaging aangegaan en heb er een eigen draai aan gegeven. Met als resultaat dat ons privacybeleid naast een belofte nu ook juridische waarde heeft en van betekenis kan zijn in onze praktijk. Daarbij was het uitgangspunt dat we als gemeente eerlijk zouden zijn over wat we doen, waar onze ambitie ligt en wat we nog niet waar kunnen maken. Volledige openheid van zaken dus. Het betekent ook dat je eerlijk moet durven zeggen dat je het nog niet goed doet of dat je op bepaalde punten de afweging hebt gemaakt dat privacy toch aan de kant wordt gezet. Je moet daarin volledig transparant zijn. Dat doe ik overigens niet in mijn eentje. We doen dit als organisatie. Het is iets van alle afdelingen.”

Betrouwbaarheid

Dat André Huykman zo aandrong op een andere vorm van omgaan met privacy, had met name te maken met een aantal ‘conflicten’ met bedrijven in de privésfeer. “Vaak moet je tientallen pagina’s doorakkeren en onderaan aangeven dat je akkoord bent. Ik vind dat je zo niet met privacy kunt omgaan. Als overheid zijn wij gebouwd op betrouwbaarheid en omdat inwoners geen keuze hebben, moet die zorgvuldigheid en betrouwbaarheid boven alles staan. Ik ga niet aan onze inwoners uitleggen dat ze 48 pagina’s moeten doorakkeren, akkoord moeten geven en dan misschien een keer een paspoort krijgen. Binnen het bestuur hebben we lang gesproken over die andere aanpak.”


Privacy inwoners LV

Het privacybeleid voor inwoners van de gemeente Leidschendam-Voorburg
(Klik op illustratie voor vergroting)

Een en ander heeft geresulteerd in het al genoemde A4’tje, waar het privacybeleid rond zes thema’s is opgebouwd. “Per thema geven wij aan wat wij doen, wat wij niet doen en geven wij aanvullende informatie vanuit onze praktijk. Alle dossiers en dilemma’s die ik in de afgelopen jaren ben tegengekomen, kan ik verenigen in deze thema’s”, zo schetst Ligtenberg. “Een van die thema’s is onze publieke taak, bijvoorbeeld in het sociaal domein. Het dilemma dat daar speelt gaat over de vraag hoe je de beste zorg kunt verlenen zonder dat je daar grenzen over gaat en je de autonomie van mensen niet meer respecteert.” Een ander thema is leveranciers en diensten. “Bijvoorbeeld op het moment wij in een contractonderhandeling zitten met een leverancier kunnen we onszelf vragen stellen, zoals: ‘zijn we nu eigenlijk niet gewoon informatie aan het verkopen, want we bedingen bijvoorbeeld een korting’. Ik ga nooit over de inhoud, maar ik kan met behulp van ons privacybeleid intern wel het gesprek voeren. “

Het anders omgaan met privacy heeft niet alleen geleid tot beloftes aan de inwoners, maar ook aan eigen medewerkers. “Ook die zijn samengevat op een A4’tje en bevat vijf thema’s waarin staat hoe wij omgaan met hun gegevens. Bijvoorbeeld met de beelden van de bewakingscamera’s die hier hangen en de manier waarop wij informatie verzamelen over iemands functioneren. Die belofte is misschien wel net zo stoer. Wij zijn van mening dat de zorgvuldigheid en betrouwbaarheid die je je inwoners belooft, ook aan je eigen medewerkers moet beloven.”


Privacy werknemers LV

Het privacybeleid voor werknemers van de gemeente Leidschendam-Voorburg
(Klik op illustratie voor vergroting)

Interesse VNG

Dat de privacyaanpak van Leidschendam-Voorburg aanslaat, blijkt onder meer uit belangstelling van andere gemeenten én van de VNG. Daarover zegt Jiska Ligtenberg: “In het kader van de AVG hebben veel gemeenten al gekozen voor een andere aanpak. Wat mij betreft is de deadline van de AVG (25 mei, FdJ) niet zo spannend. Wat spannend is hoe je als gemeente met privacy omgaat en dat zou ook prima na de deadline van de AVG vastgesteld kunnen worden. In ieder geval is duidelijk dat wij bij een flink aantal gemeenten een snaar hebben geraakt, ook bij de VNG. Zij vertelden ons zelfs dat wij iets gemaakt hebben waar zij naar op zoek waren. Zij willen er nu een model van maken en aanbieden aan haar leden. Voor ons is dat een bevestiging dat we goed bezig zijn, maar gemeenten moeten wel beseffen dat het doen van beloftes niet zomaar wat is.”

Half mei is het beleid ten aanzien van privacy door het College van B&W definitief vastgesteld. Jiska Ligtenberg ziet dat als een mooie ‘kapstok’. “We zijn nu bezig met de verdere implementatie en daarin ligt nog veel werk. Neem bijvoorbeeld de samenwerkingen die wij als gemeente hebben. Ook daarover willen we volledig transparant zijn, waarbij in alle gevallen de inwoner het uitgangspunt is. Als inwoner zou je willen weten wat wij bijvoorbeeld met het Openbaar Ministerie en politie samen doen, met welk doel en welke gegevens daarbij verzameld worden.” Uiteindelijk moet die transparantie er zijn ten aanzien van alle bedrijven en organisaties waarmee Leidschendam-Voorburg samenwerkt.

Volgens André Huykman is het de vraag of dat ooit realiseerbaar is, maar moet je als gemeente wel die ambitie en drive hebben. “Er is geen organisatie in Nederland die meer – en meer kwetsbare – gegevens tot zijn beschikking heeft dan een gemeente. Woonplaats, achtergrond, ouders, inkomen, zorg. Echt alles. Data zijn ons belangrijkste product. De markt heeft veel belangstelling voor onze gegevens, ook al omdat veel van onze gegevens gekoppeld zijn aan gegevens van andere (overheids-)organisaties. Als wij als gemeenten niet allemaal het gevoel hebben dat wij het beter moeten doen dan Facebook of Google, dan wordt het best ingewikkeld. Want daar ligt gewoon de lat. Dat is de belofte aan onze inwoners en dat is ons privacybeleid. Natuurlijk is dat privacybeleid niet in beton gegoten, maar de ambitie, scherpte en beloftes zijn dat wel. Spinoza, de beroemde Nederlandse filosoof, heeft een tijdje in Voorburg gewoond en een van zijn uitspraken was: ‘Het doel van de staat is de vrijheid’. Daar hoort bescherming van de privacy van onze inwoners bij.”

Robots als rechtsprekers?

$
0
0
robotrechter podium

door: Rob van den Hoven van Genderen

Zullen rechters en advocaten op termijn worden vervangen door robots? Kan de angst voor vooringenomenheid of chagrijnige rechters worden weggenomen door objectieve, neutrale robotrechters? Het wraken van rechters door Geert Wilders zou dan in ieder geval niet meer hoeven voor te komen. Maar is de robotrechter wel zo objectief als de algoritmen, die het functioneren van de robotrechter bepalen, zijn ontworpen door menselijke programmeurs? En worden ook ethische beginselen meegenomen door eisen te stellen als ‘ethics by design’?

Beeld: Shutterstock

Ervan uitgaande dat de menselijke rechter een intelligent wezen is dat deze aspecten afdoende in zijn beslissing betrekt, kunnen we er dan ook op vertrouwen dat de vorm van intelligentie in moreel juridische zin en met normbesef kan worden verwacht van de kunstmatige intelligente (K.I ) rechter, zoals door David Wechsler in 1955 werd geformuleerd: “Het totale vermogen van het individu om doelbewust te handelen, rationeel te denken en effectief om te gaan met zijn omgeving.”

Volgens Mireille Hildebrandt is dat een laatste een brug te ver. [1 ] In haar bijdrage om te komen tot een standpunt artificiële intelligentie (AI) en recht stelt zij dat K.I, door haar gekenschetst als ‘machine learning’ wordt ingezet om juridische kennis te verrijken, door onverwachte inzichten te bieden op basis van het doorzoeken van grote hoeveelheden tekst. Zij stelt verder dat dit tegenwicht kan bieden aan vastgeroeste ideeën, omissies en inconsistenties en nieuwe argumentatielijnen kan aandragen. Zij ziet met name een probleem in het feit dat de K.I niet gebaseerd is op inzicht in de materie of begrip voor de belangen van partijen, maar een puur statistisch-wiskundige werkwijze is.

Uitgaande van voeding met voorgaande jurisprudentie betekent dit dat er weinig ruimte komt voor afwijking in standpunten. Dit geldt inderdaad voor ‘machine learning’ in beperkte zin: door patronen in beschikbare gegevens te identificeren en vervolgens de kennis toe te passen op nieuwe gegevens. Hierbij is niet meegenomen dat de toepassing van K.I zich verder zal ontwikkelen, in de zin van verwerking van andere dan statische data, zoals sociale–, emotionele en culturele impulsen uit de betreffende omgeving, en op basis daarvan zelfstandig beslissingen kan nemen.

Van status quo naar de toekomst

Voor een inschatting van een toekomstig beeld van de rechtspraak is het verstandig de ontwikkeling te bezien vanuit de status quo. Wanneer en waarom zouden we de mogelijke inzet van kunstmatige intelligentie en robots overwegen ter versterking van kwaliteit van de rechtspraak? Eind 2017 ontstond paniek bij de rechtsmacht aangezien in Oost- en Noord-Nederland het meer dan een jaar duurde voordat een hoger beroep zou worden afgehandeld. Dat schuurde aan tegen een overtreding van de redelijke termijn van artikel 6 EVRM. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden riep de hulp in van collega’s uit Amsterdam om de grote achterstand in de afhandeling van zo’n 5000 zaken weg te werken.

In hoeverre kan deze overbelasting van de rechterlijke macht worden weggenomen door kunstmatig intelligente assistenten? In 2016 wees een experiment met een kunstmatig intelligent algoritme uit dat op basis van 584 zaken van datzelfde Europees Hof voor de Rechten van de Mens met 79 procent nauwkeurigheid een vonnis kon worden gewezen dat overeenkwam met het daadwerkelijke vonnis. Maar op de dag van de rechtspraak, 28 september 2017, resulteerde de toepassing van het data-analyseprogramma LexIQ in nogal wat missers in vergelijking met de rechter van vlees en bloed. Het betrof hier overigens maar twee zaken. De kans dat K.I-technologie in hoog tempo wordt verbeterd in zorgvuldigheid acht ik zeer waarschijnlijk, gezien de ontwikkeling van de mogelijkheden van kunstmatige intelligentie met de wet van Moore in het achterhoofd. Zeker wat betreft de snelheid van afhandeling zal er fors winst te behalen zijn met behulp van vergelijkbare programma’s. De vraag die velen bezighoudt is of de motivatie van de beslissingen door dit soort systemen wel voldoende transparant is om de toets voor gebruik door het juridisch metier, en met name door de rechterlijke macht, te doorstaan.

Hierbij kan per analogie worden verwezen naar voorbeelden van toepassing van K.I-systemen bij de rechterlijke macht, advocatuur en de opsporing en vervolging in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. In de VS wordt al op ruime schaal gebruikgemaakt van kunstmatige intelligentie voor zowel het vaststellen van borgsommen alsook de ‘risk assessment’ voor tijdelijke in vrijheidstelling bij strafzaken. [2] Bij het hoger beroep, ingesteld door een veroordeelde die met behulp van een K.I-systeem ‘Compass’ was veroordeeld en inzage wilde hebben in hoe het ’blackbox‘ algoritme tot die veroordeling was gekomen, achtte het hooggerechtshof het afdoende dat de kennis van de output van het algoritme voldoende transparant was en zodoende geen grond voor verwerping van het vonnis opleverde.

De Europese Commissie benadrukte juist dat, op basis van de resolutie van het Europees Parlement en de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG/GDPR), het van groot belang is inzicht te hebben in de werking van het algoritme. [3] In dergelijke gevallen hebben betrokkenen recht op zinvolle informatie over de bij de beslissing betrokken logica.

Ook binnen de advocatuur lijkt het gebruik van K.I-systemen in opkomst door de toepassing van K.I-analyse algoritmen. In een vergelijkende test tussen 20 menselijke advocaten en het K.I-systeem ‘Law Geex Artificial Intelligence algorithm’, scoorde de K.I-toepassing aanmerkelijk beter op het gebied van analyse en verbetering van een aantal standaard contracten. De accuratesse van het systeem was 94 procent. De advocaten scoorden 85 procent. Ook niet slecht, maar de advocaten hadden daar gemiddeld 92 minuten voor nodig en het K.I-systeem 26 seconden!

Voor het opsporingswerk van politie is ook al een K.I-big-datasysteem ontwikkeld (VALCRI) om de arbeidsintensieve aspecten van de misdaadanalist in enkele seconden uit te voeren. Het analyseert grote hoeveelheden data, zoals teksten, laboratoriumrapporten en politiedocumenten, om elementen te selecteren die verder onderzoek rechtvaardigen. De Britse politie in West Midlands zal VALCRI voor de komende drie jaar testen met geanonimiseerde gegevens, wat neerkomt op ongeveer 6,5 miljoen dossiers. Een soortgelijk proces is gaande bij de politie in Antwerpen.4 Bovengenoemde toepassingen zullen zonder twijfel steeds vaker worden ingezet, maar zijn met name gericht op analyse van de data ter ondersteuning van de besluitvorming door natuurlijke personen. Zal hierdoor de neiging ontstaan om blind te varen op de uitkomsten van die analyses?

Verschillende opvattingen

Kan de robotrechter een oplossing bieden door zowel snelheid als zorgvuldigheid in het vonnissen te vergroten? Frits Bakker gaf op de Dag van de Rechtspraak in 2017 aan dat er wat dat betreft onderscheid mag worden gemaakt op grond van de aard van de rechterlijke beslissing, waarbij routinematige beslissingen wellicht door een K.I-systeem kunnen worden genomen: ‘Als de rechterlijke beslissing draait om de inhoudelijke beoordeling van feiten en conflict, wil de burger dat hij gezien en gehoord wordt. Dat is hard nodig. En als de rechterlijke beslissing een routinematige beslissing is, wil de burger snel, efficiënt en goedkoop door het proces worden geleid.’ [5]

Jaap van de Herik sprak in juni 1991 zijn inaugurele rede uit onder de titel ‘Kunnen computers rechtspreken?,’ waarbij hij verwachtte dat hier in de toekomst sprake van zou kunnen zijn. [6] De bevestiging van dat antwoord herhaalde hij in 2016 in het blad Mr. door te stellen dat hij verwachtte dat niet alleen routinematige, maar verdergaande, vonnissen rond 2030 al door de robotrechter zullen worden gewezen.

Henri Prakken lijkt hier een wat afwijkende mening over te hebben. In het NJB (Nederlands Juristenblad) van begin dit jaar gaf hij aan dat er een denkfout wordt begaan door de voorspelkracht van algoritmes en mogelijke analyses op basis van data-invoer te verwarren met besluiten. Volgens hem berust deze denkfout op een verkeerd idee over de voorspellende waarde van algoritmes, waarbij het verschil tussen het voorspellen en het nemen van juridische beslissingen wordt veronachtzaamd. [7] Hier heeft hij wel een punt. De (huidige) algoritmes zijn zodanig opgesteld dat ze alleen kunnen voorspellen op basis van numerieke waarden. Motivering van het vonnis is (nog) niet mogelijk. In een special omtrent ‘Legal Tech’ in het blad Computerrecht geven Dory Reiling, Leo van der Wees, Kees van Noortwijk en Richard de Mulder aan dat er nog een technologisch tekort bestaat aan het gebruik van zelflerende algoritmen ter ondersteuning, laat staan ter vervanging van besluitvorming door de rechterlijke macht. [8]

Conclusie

Volgens Henri Prakken kunnen big-data-algoritmes in meer algemene zin voor rechters en andere juristen zeker nuttig zijn, maar hij ziet een robotrechter nog niet aan de juridische einder verschijnen. Van Noortwijk en De Mulder zien vooral een betere ontsluiting van relevante, geselecteerde informatie. Van den Herik ziet zeker een toenemende rol voor zelfstandige beslissingsmodellen, maar ook hij sluit zijn ogen niet voor de risico’s. Als de voorstellen van de computers steeds meer samenvallen met het oordeel van de rechters, ontstaat het gevaar van een sluipend proces van monotisering, hetgeen ook al door Maxim Februari in zijn bijdrage in NRC in 2015 werd gekenschetst met de woorden: ‘Robotrechters produceren McDonald’s rechtspraak.’ [9]

Er is zeker een risico van ongewenste eenvormigheid, indien teveel wordt gevaren op statistische gegevens waarbij geen rekening wordt gehouden met de omstandigheden van het geval. De huidige stand van K.I brengt dit gevaar met zich mee omdat er sprake is van ‘narrow design’, gericht op een beperkte taak. Pas als er sprake zal zijn van ‘dynamic adaptive’ design zullen alle omstandigheden meewegen bij de besluitvorming en kan sprake zijn van een acceptabel gemotiveerd vonnis.

Hoewel het verleidelijk is om nieuwe vergezichten in de ontwikkeling van K.I in de rechtspraktijk te omarmen, drukt de realiteit van de moeizame toepassing van KEI (Programma Kwaliteit en Innovatie rechtspraak)ons toch weer met de neus op de feiten. Hoewel…

‘People overestimate the impact of AI in the short term, and underestimate the impact of AI in the long term’. - Richard Susskind

Rob van den Hoven van Genderen is directeur Center Law & Internet, VU en Managing Partner Switchlegal Advocaten, Amsterdam

[1] Standpunt artificiële intelligentie en recht ten behoeve van de Vaste commissie voor Justitie en Veiligheid Tweede Kamer der Staten-Generaal , 21 maart 2018
[2] Courts Are Using AI to Sentence Criminals. That Must Stop Now
[3] Gebaseerd op de AVG, geautomatiseerde verwerking, inclusief profilering. Artikel 13, 14, 15 en 22
[4] Are We Ready for Robot Judges?
[5] ‘Terug naar rechter van vlees en bloed dankzij techniek’
[6] H.J. van den Herik, Kunnen Computers Rechtspreken?, oratie Leiden, 1991.
[7] NJB (4), 23 januari 2018.
[8] A.D. Reiling en L. Van der Wees, Automatisering in het rechtsbedrijf; en K. van Noortwijk en R. de Mulder, Special Legaltech, Computerrecht, 2 april 2018.
[9] Maxim Februari, NRC Handelsblad, 25 augustus 2015, p.16.

Digitale overheid en blanco gebieden

$
0
0
Friesland - Buitengebied podium

door: Dirk Strijker en Koen Salemink

Het gros van de mensen in Nederland is zo verwend met snel internet, dat die wel eens vergeten dat er ook nog gebieden zijn waar je online bent met een ‘snelheid’ van 1Mbps of minder. Dirk Strijker en Koen Salemink van de Rijksuniversiteit Groningen doen al jaren onderzoek naar de beschikbaarheid van adequaat internet in plattelandsgebieden en zien een belangrijke rol weggelegd voor de overheid.

‘In de buitengebieden heeft de burger weinig of niets te kiezen (internet via de telefoonkabel) en de geboden snelheid is meestal laag’. Beeld: Pixabay/ikbenjoop

De verschillende overheden waren dan wel niet de eersten om hun dienstverlening te digitaliseren, maar inmiddels zijn velen vrijwel helemaal ‘digitaal gegaan’. De belangrijkste reden is waarschijnlijk dat het de prijs van de dienstverlening drukt. Papier, folders en baliemedewerkers van vlees en bloed zijn een stuk duurder dan websites en mailinglijsten – alhoewel de terugkerende ophef rond duurder uitvallende ICT-projecten nieuwe vragen oproepen. Tegelijk geeft dit ook wel een wat vreemd inkijkje in de drijfveren van overheidsdiensten. Immers, niet kostenverlaging op zich, maar goede dienstverlening is de kerntaak van een overheid.

De digitalisering lijkt soms te zijn doorgeslagen. Zo maakten recent de Nationale Ombudsman en de Tweede Kamer zich met betrekking tot de Belastingdienst grote zorgen over burgers die niet-digitaalvaardig zijn [1]. Ook zijn er regelmatig signalen over gemeenten die weinig aandacht hebben voor mensen die niet zo goed met een computer kunnen omgaan [2], of bijvoorbeeld geen pinpas hebben, terwijl die gemeente alleen pinbetalingen accepteert [3]. Een bijkomend probleem van de digitalisering van overheidsdiensten is dat het ambtelijk apparaat haar eigen werkprocessen niet altijd heeft aangepast aan de digitale wereld. Het gaat dan bijvoorbeeld om trage of niet-beantwoording van e-mails en WhatsApp-berichten van burgers.

Het gaat niet alleen om burgers of overheden die niet zo bedreven zijn met de computer of de moderne communicatiemaatschappij, maar ook om burgers en bedrijven die geen of een slechte internetverbinding hebben. Overheden en haar adviseurs gaan er vaak impliciet vanuit dat iedereen snel internet in huis heeft, terwijl dat lang niet overal zo is.

In de digitale relatie tussen burger en overheid zijn er dus drie struikelblokken die aandacht verdienen. De eerste is de burger die niet computervaardig is, de tweede is die van niet-adequate werkprocessen en de derde het gebrek aan internetverbinding op sommige plaatsen. Over het eerste, de burger die niet met internet overweg kan, is veel onderzoek gedaan (zie bijvoorbeeld Hage, 2015) [4], maar in mindere mate door ons. Voor het tweede aspect, de niet-adequate werkprocessen, zijn we weliswaar volop ervaringsdeskundigen, maar ook daar hebben we geen onderzoek naar gedaan.

Internettoegang

Waar we wel verstand van hebben, is de mate van beschikbaarheid van internettoegang van burgers en bedrijven. Als onderdeel van de groep plattelandsgeografen van de Rijksuniversiteit Groningen doen we al jaren onderzoek naar de beschikbaarheid van adequaat internet in plattelandsgebieden. In Nederland en, samen met anderen [5], in Europa. Als onderdeel van het promotieonderzoek van Salemink hebben we sinds 2011 een database opgebouwd van lokale internetinitiatieven in Nederland en van hun vorderingen. In Nederland zijn die initiatieven tamelijk belangrijk, omdat goed internet door de rijksoverheid niet als nutsvoorziening wordt voorzien en dus niet centraal wordt verzorgd. De twee grote netwerkbeheerders en providers, KPN en Ziggo, leggen alleen daar goede infrastructuur aan waar die commercieel rendabel te maken is. Dat betekent dat ze zich niet op het dunbevolkte platteland wagen. Dorpen worden vaak nog wel bediend door Ziggo, maar de adressen in het buitengebied moeten het meestal met de telefoonkabel van KPN doen. In de buitengebieden heeft de burger dus weinig of niets te kiezen (internet via de telefoonkabel), en de geboden snelheid is meestal laag. Doorgaans voldoet het aanbod bij lange na niet aan de doelstelling van de Europese Unie: in 2020 NGA op alle adressen NGA (Next Generation Access = >30 Mbps) [6]. De Europese doelstelling voor 2025 is nog wat ambitieuzer: overal >100Mbps, eenvoudig uit te breiden tot 1 Gbps. In de praktijk hebben adressen in het Nederlandse buitengebied die met telefoonkabel bediend worden vaak een snelheid van 1Mbps of nog minder.

Gegevens snel internet

Zoals al opgemerkt hebben we vanaf 2011 een database met burgerinitiatieven voor snel internet opgebouwd. In eerste instantie ging het om 75 geregistreerde initiatieven [7]. Gaandeweg werd de database groter. Dels omdat we nieuwe initiatieven op het spoor kwamen, deels omdat het aantal functionerende initiatieven sterk toenam. Momenteel hebben we zicht op 183 initiatieven [8]. De gegevens over de initiatieven komen uit allerlei opgaven en bronnen, in het bijzonder ook uit het media-archief LexisNexis. Aangevuld met materiaal van websites van initiatieven en documenten van overheden, stelt dit ons in staat om de vorderingen van de initiatieven door de tijd heen te volgen. Om dat systematisch te kunnen doen, hebben we een 8-stappenmodel ontwikkeld, waarin de fasen die een succesvol initiatief doorloopt vastgelegd zijn [9].

Naast de pure bottom-up initiatieven van burgers op het platteland heeft zich nog een tweede ontwikkeling voltrokken, die we ook meenemen in onze database. Het betreft initiatieven gerelateerd aan regionale kabelbedrijven en investeringsfondsen, die samenwerking zoeken met lokale burgerinitiatieven. De eerste ontwikkelingen op dat terrein vonden plaats in Overijssel, in een samenwerkingsverband van de zelfstandige regionale kabelmaatschappij Cogas en investeringsfonds CIF. Inmiddels heeft die combinatie een groot deel van het Overijsselse platteland van snel internet voorzien. In Noord-Brabant is een enigszins vergelijkbaar initiatief (Mabib, ondersteund door CIF) op nagenoeg dezelfde wijze in staat geweest veel adressen in het buitengebied aan te sluiten. In Fryslân zijn ook vergelijkbare plannen, met regionale kabelaar KabelNoord als aanjager, en met deels provinciaal geld en private leningen als financiering. Dat proces verloopt moeizaam, vanwege de grootschaligheid en de moeite die het kost om te voldoen aan Europese staatssteunregels. Ook in delen van Drenthe zijn er ontwikkelingen die hierop lijken, met name rond regionale kabelaar RENDO. In al deze gemengde initiatieven spelen lokale burgerinitiatieven een rol, niet als leidende organisatie, maar wel in de fase van vraagbundeling. Lokale groepen blijken toch het best in staat om lokaal voldoende deelname te organiseren, een noodzakelijke voorwaarde voor aanleg van een glasvezelnetwerk.

Toch zijn er grote delen van het Nederlandse platteland die niet het vooruitzicht hebben van snel internet te worden voorzien door een regionaal kabelbedrijf of door een andere organisatie. Op heel wat plekken zijn dan ook bottom-up burgerinitiatieven actief om snel internet tot stand te brengen (in het bijzonder in delen van Noord-Brabant, Drenthe en Gelderland en Noord-Holland). De vorderingen zijn echter traag. Initiatieven lopen tegen veel problemen aan. Organisatorisch, qua financiering en in hun relatie met overheden. Initiatieven zijn vaak organisatorisch kwetsbaar vanwege hun kleine schaal en vanwege de hoogwaardige kennis en kunde die ze in huis moeten hebben. De zorgen hierover hebben bijvoorbeeld in Drenthe geleid tot een door de provincie top-down opgelegd proces van fusie, maar ook tot concurrentie tussen initiatieven [10]. Financiering van het aan te leggen netwerk is vanzelfsprekend altijd een lastig punt. Soms kan gebruikgemaakt worden van provinciale of gemeentelijke subsidieregelingen (Noord-Brabant, Drenthe, in het verleden Fryslân), soms wordt er zoals gezegd samengewerkt met financiers van buiten (CIF, maar ook buitenlandse investeerders, bijvoorbeeld in de gemeente Westerveld [11]). Tenslotte worstelen veel initiatieven met de positie van hun regionale overheid. Overheden hebben de neiging eerst de zaak aan te kijken om vervolgens (goedbedoeld) ondersteunend beleid te ontwikkelen. Dat beleid sluit meestal niet helemaal aan bij waar de al bestaande initiatieven tot op dat moment mee bezig zijn (technische voorwaarden, financieringsvoorwaarden, vereiste schaalgrootte, et cetera). Lokale aanpakken krijgen dan ineens te maken met generiek beleid.

Stand van zaken

Op onderstaande bijgaande kaart is de stand van zaken per 10 september 2017 weergegeven. Op die kaart is te zien dat er op veel plaatsen initiatieven zijn, die deels succesvol zijn of zullen zijn, en deels ook niet. Vergelijking met de kaart van 2016 laat zien dat er vorderingen zijn, maar niet snel en niet veel. Maar daarnaast zijn er ook gebieden waar geen burgerinitiatief actief is, of waar geen vordering wordt gemaakt en ook niet op andere wijze vooruitgang is. In onze rapportage voor het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) van voorjaar 2018 [12] hebben we die gebieden blanco gebieden genoemd. In dergelijke gebieden wonen burgers en er zijn bedrijven gevestigd die niet zonder goede internetverbindingen kunnen, maar ze zijn niet goed zelf in staat zijn die voorziening te realiseren. Het gaat vaak om gebieden die economisch en sociaal al wat zwakker zijn en juist dat is de reden dat er bottom-up niet gemakkelijk iets van de grond komt. Omgekeerd heeft het ontbreken van goed internet ook weer negatieve gevolgen voor de digitale vaardigheden van de burgers in die gebieden. Een belangrijke consequentie is dat een dergelijk gebied in een verdere neerwaartse ontwikkelingsspiraal terecht kan komen.


Overzichtskaart blanco gebieden

Op de kaart is te zien dat er op veel plaatsen initiatieven zijn, die deels succesvol zijn of zullen zijn, en deels ook niet. (Klik op illustratie voor vergroting)

De overheid heeft dus op een aantal manieren te maken met het ontbreken van goed internet in delen van het platteland. De eerste is dat ze nationaal, regionaal en lokaal een rol heeft in het alsnog tot stand brengen van een adequate digitale infrastructuur. Het liefst zagen we dat de Rijksoverheid digitale ontsluiting als nutsvoorziening bestempeld en een plan maakt hoe die nutsvoorziening gerealiseerd kan worden. Maar ook zonder nutsvoorziening hebben overheden een rol te spelen in blanco gebieden, her en der gebeurt dat ook, met name door lokale en nog meer door provinciale overheden. Groningen, Fryslân, Gelderland, Drenthe en Noord-Brabant hebben al veel energie gestoken in het creëren van glasvezelnetwerken in het buitengebied, ook al zijn ze niet altijd succesvol geweest. Een punt van aarzeling is, naast dat het veel geld kost, de vrees voor overtreding van staatssteunregels. In de praktijk kan er vaak meer dan wordt gedacht en het zou goed zijn als het ministerie van EZK hier publiekelijk aandacht aan besteed.

Naast haar rol als facilitator van goede digitale netwerken in het buitengebied, is er ook een andere rol. Overheden moeten zich in hun communicatie met burgers en bedrijven realiseren dat lang niet iedereen digitaalvaardig is en dat lang niet iedereen toegang heeft tot een goede internetverbinding. Dat betekent dat websites en applicaties bij voorkeur ‘licht’ moeten zijn (zo weinig mogelijk grafische kunststukjes, foto’s en kleurenkaarten). Het betekent ook dat informatie en formulieren ook op papier beschikbaar moeten zijn, ook om te voorkomen dat de kloof met de burger nog eens extra vergroot wordt. Iets dergelijks geldt ook voor de mogelijkheid met contant geld aan de balie te betalen. Dat dit onveilig zou zijn is een gelegenheidsargument. Er is nog nooit een gemeentehuis beroofd. Natuurlijk moeten burgers en bedrijven afspraken met overheden kunnen maken op andere wijzen dan enkel digitaal. Het begint echter allemaal met dat overheden zich moeten realiseren dat niet iedereen goed internet ter beschikking heeft, of er vaardig mee is.

[1] De Nationale Ombudsman, Hoezo MijnOverheid? Rapportnummer: 2017/098. Den Haag, 6 september 2017, en het Kamerdebat daarover van 1 februari 2018
[2] Bijvoorbeeld de gemeente Haren
[3] Kamer wil debat over contant betalen op gemeentehuis en Ollongren: uitzonderingen op ‘pin only’ toestaan
[4] Hage, M. (2015) How can online communication enhance older adults’ social connectivity? Implementation and adoption issues. Groningen: University of Groningen, SOM research school
[5] Binnen het Interreg project CORA: COnnecting Rural Areas with digital infrastructure and services. Zie http://www.northsearegion.eu/cora
[6] ateneKOM. Study on National Broadband Plans in the EU-28. Berlin, 2017 (doi: 10.2759/340045)
[7] Salemink, K., & Strijker, D. (2012). Breedband op het platteland: Rapportage voor Woon- en Leefbaarheidsbasisplan Oost-Groningen. Groningen: RUG-FRW.
[8] Salemink,K. & D. Strijker (2018). Digitaal platteland. White paper over de digitale ontsluiting van het platteland. URSI Research Report 362
[9] Salemink, K., Strijker, D. (2015). Breedbandcoöperaties op het platteland: Leerscholen voor Next Generation Plattelandsontwikkeling. Bestuurskunde 24 (2), 40-50
[10] Salemink. K., A.J.E. Edzes en S. Kasten (2016) Stand van zaken Breedbandinitiatieven Drenthe. Groningen: URSI, University of Groningen.
[11] Geld beschikbaar voor aanleg glasvezel in gemeente Westerveld
[12] Deze white paper is op het moment van schrijven nog niet openbaar gemaakt

Dirk Strijker is hoogleraar Plattelandsontwikkeling en Koen Salemink is postdoc onderzoeker, beiden verbonden aan Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen. Ze zijn beiden al een lange periode actief in onderzoek naar (gebrek aan) breedband op het platteland en de rol van lokale initiatieven daarin.

Dataverkeer houdt niet op bij de grens

$
0
0
Dorine Burmanje podium

door: Frits de Jong

Bij het lokaliseren en oplossen van maatschappelijke en economische vraagstukken speelt geodata steeds vaker een rol van betekenis. Het geeft beleidsmakers en besluitvormers snel inzicht in waar het om draait. En omdat data niet stoppen bij de grens, is een internationale blik daarbij een must. “Samen optrekken is daarbij een voorwaarde, over landsgrenzen heen”, aldus Dorine Burmanje.

‘Dorine Burmanje, voorzitter Raad van Bestuur Kadaster, benoemd tot co-chair UN-GGIM (augustus 2017) en ‘Dorine Burmanje verkozen tot ‘Geospatical Ambassador of the Year’ (januari 2018). Het zijn berichten die de landelijke pers niet hebben gehaald, maar wel degelijk importantie hebben. Met name de functie die Burmanje, sinds 2004 voorzitter van de Raad van Bestuur van het Kadaster, bekleedt bij het (UN-)GGIM, heeft aanzien. Het UN-GGIM staat voor United Nations Global Geospatial Information Management. De organisatie vergaart wereldwijd vanuit topografische diensten en kadasters kennis en kunde en maakt afspraken over uiteenlopende zaken die te maken hebben met geodata. Die data worden ingezet bij het lokaliseren en oplossen van wereldvraagstukken. Zo brengt het onder meer in kaart waar in de wereld honger of armoede is, waar gevaar of oorlogen dreigen of hoe mensen zich bewegen over landen heen.

Dat Burmanje zitting heeft in het UN-GGIM, is niet vreemd. In de ranking wereldwijd van kadasters en topografische diensten, zit Nederland in de kopgroep. Dat de Topografische Dienst en het Kadaster in 2004 samen verder zijn gegaan, is daar mede debet aan. “Daardoor is een grote brok geodata en rechtszekerheidsdata ontstaan en die combinatie van datasets is goud waard. Dat geeft ons land een voorsprong, ook omdat het Kadaster al ruim 185 jaar bestaat. Als je kijkt naar het kadastrale en topografische terrein, hebben we het in Nederland toch al gigantisch goed voor elkaar. Van vrijwel iedere centimeter in Nederland weten wij wat er zich afspeelt. Onder en boven de grond. De meeste mensen zijn zich daarvan niet bewust, zien dat als een vanzelfsprekendheid, maar in grote delen van de wereld is dat niet het geval. Zeventig procent van de wereld kent geen landregistratie of eigendomsregistratie. Als Kadaster vinden wij het onze verantwoordelijkheid om bij te dragen dat dát percentage naar beneden gaat. Verder hopen wij dat er één data-infrastructuur neergelegd kan worden, zodat ook het isolement van landen op geo-datagebied opgeheven wordt.”

Het op elkaar afstemmen van registraties en het standaardiseren van naamgevingen van topografische objecten, is geen sinecure. Ook al omdat landen er bijvoorbeeld verschillende manieren op nahouden van landmeten. “In Nederland zijn we gewend om te meten met bij wijze van spreken vijf cijfers achter de komma. Als je dat in andere landen doet, duurt het waarschijnlijk honderden jaren voordat je het hele stuk land op kaart hebt en dus is daar een andere meetmethode voor bedacht. Dat zijn zaken die we nu aan het rechttrekken en standaardiseren zijn, maar dat gaat niet van vandaag op morgen. Daar heb je best een lange adem voor nodig.”

Bruggen slaan

Sinds het begin van haar aantreden als voorzitter van de Raad van Bestuur bij het Kadaster, is Dorine Burmanje bezig om bruggen te slaan. Met name die tussen bedrijfsleven en overheden. “Zo merkte ik al snel dat er een soort strijd heerste tussen de industrie en het Kadaster, waarbij het met name ging om het vrijgeven van data en dus van werk. In het kader van bruggen slaan heb ik tegen de industrie gezegd: ‘volgens mij is er in het geoveld werk genoeg voor ons allemaal, dus laten we kijken wat er allemaal ligt en wie dan wat doet. Bij voorkeur samen. Wij hebben de industrie nodig voor innovatie, snelheid en toepassingen en de industrie heeft ons nodig voor de kennis, kunde en onze data. Hoe mooier kun je het hebben? Nu krijgen zij onze plannen voor de nabije toekomst en als bedrijven iets zien wat zij interessant vinden, weten ze ons te vinden. Verder geloof ik oprecht in de kracht van het samen doen. Niet alleen weet je beter wat een ieder doet, maar ook kun je daardoor sneller grote slagen maken die in het belang zijn van burgers en ondernemers. Of de industrie er ook zo over denkt? Sommigen zien zeker de mogelijkheden en werken graag samen. Op die manier zijn wij ook in staat geweest om, samen met hen, de generalisatie van kaarten volledig te automatiseren. Een primeur die wereldwijd inmiddels de aandacht heeft getrokken van een groot aantal partijen.”

Als gevraagd wordt naar de rol van geodata de komende jaren, dan heeft Dorine Burmanje wel een aardig beeld waar het naartoe gaat. “Geodata speelt een steeds grotere rol bij het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Niet dat wij die zelf oplossen, maar wij kunnen beleidsmakers of politieke besluitvormers inzicht geven in waar zij uit kunnen kiezen. Dan heb je het bijvoorbeeld over zoiets als de HSL, de hogesnelheidslijn. Dankzij geodata is het mogelijk om verschillende scenario’s aan beslissingsmensen voor te leggen. Wat gebeurt er als we de lijn hier of een aantal kilometer verder neerleggen? Welke natuurgebieden gaan dan verloren? Welke eigenaren zitten daar? Wat is de waarde van de grond op die verschillende percelen? Wij maken daarin geen keuze, maar dragen aan de hand van geodata wel bij aan een juiste afweging. Dat geldt ook voor de zorg. Stel dat gezondheidsinstituten plannen hebben voor een nieuw ziekenhuis of een tehuis voor ouderen: dan is aan de hand van data een goed beeld te geven waar de meeste ouderen wonen, waar al voldoende voorzieningen zijn of wat de actuele stand van zaken is van de toegangswegen. Locatiegebonden data zal bij dit soort maatschappelijke en economische vraagstukken steeds vaker worden ingezet.”

Grenzeloos

Nog even terug naar de benoeming tot co-chair van de UN-GGIM. Burmanje weet dat die stap her en der geleid heeft tot gefronste blikken. “Zo van: ‘jullie zijn toch een Nederlands instituut, dus zouden jullie je dan niet beperken tot Nederland?’ Dataverkeer houdt niet op bij de grens. Data gaan wereldwijd en dus is de internationale blik, behalve de maatschappelijke verantwoordelijkheid die wij hebben, ook vanuit de data-optiek een must. Data gaan in een vloek en een zucht van hier naar het andere end van de wereld. Het is dan belangrijk de betekenis van die data te kennen en gebruik te kunnen maken van een wereldwijde data-infrastructuur. Daarbij is samen optrekken een voorwaarde, over landsgrenzen heen.”


Samen ontwikkelen als nieuwe norm

$
0
0
samenwerken podium

door: Marieke Vos

Deels gedwongen door omstandigheden (waaronder meer taken, minder geld) zijn gemeenten toe aan een andere manier van samenwerken met IT-leveranciers. Steeds vaker wordt gekozen voor een partnerschap, waarbij gezamenlijk wordt gewerkt aan oplossingen voor complexe maatschappelijke vraagstukken. Dat vereist niet alleen een andere rol van gemeenten, maar ook van leveranciers. “We zien het als een kans, maar er hoort ook een ander verdienmodel bij.”

Beeld: rawpixel on Unsplash

De relatie tussen gemeenten en IT-leveranciers gaat op de schop, als het aan gemeenten ligt. De opgaven van deze tijd vragen om wendbare organisaties, die worden ondersteund door een informatievoorziening die snel aangepast kan worden als de eisen veranderen. Dat is althans de wens van de beweging Samen Organiseren, waarin gemeenten vergaand samenwerken in dienstverlening, ICT en de uitvoering van medebewindstaken. Om echt goede oplossingen te vinden voor complexe maatschappelijke vraagstukken, is veel kennis nodig en daarvoor zullen gemeenten moeten samenwerken. Niet alleen met elkaar, maar ook met de markt, stelt Hugo Aalders, directeur VNG Realisatie, in een recente blog op iBestuur. VNG Realisatie ondersteunt gemeenten in samen organiseren. Aalders ziet de relatie tussen gemeenten en leveranciers veranderen: “Gemeenten en VNG zijn toe aan een nieuwe manier van samenwerken met de markt, vanuit gelijkwaardigheid en volgens principes die het mogelijk maken dat we snel kunnen veranderen en ontwikkelen.”

Aalders verwacht dat de traditionele relatie tussen opdrachtgever en opdrachtnemer wordt vervangen door publiek private partnerships van gemeenten met marktpartijen. Samen ontwikkelen wordt de nieuwe norm, in concrete, kleine en direct implementeerbare stappen. In dit model investeren beide partijen in IT-ontwikkeling en dat is een heel ander model dan de gangbare manier van werken, waarin gemeenten aanbesteden, leveranciers ontwikkelen en gemeenten vervolgens betalen voor de software van de leverancier die de aanbesteding won. Hoe deze manier van werken eruit kan zien, ervoeren een aantal gemeenten en leveranciers tijdens het eerste field lab van Common Ground, eind maart in Eindhoven. In Common Ground werken gemeenten aan een nieuw ontwerp van hun informatievoorziening. Een basisprincipe van Common Ground is dat gegevens worden losgemaakt van applicaties, zodat zij beter gebruikt kunnen worden in applicaties van verschillende aanbieders.

Concrete vraagstukken

Tijdens het field lab werden in een week tijd onder meer concrete vraagstukken van gemeenten aangepakt. Jelle Gotjé, directeur softwareontwikkeling bij Solviteers, werkte er met de gemeente Eindhoven aan het ontsluiten van data uit het sociaal domein in MIJN-app. MIJN-app is een dienstverleningsapp voor inwoners van de gemeente Eindhoven (en is voor de gemeente ontwikkeld door de firma Weave). Gotjé ziet de aanpak van gemeenten met Common Ground als een kans: “Als we nu willen koppelen met een backofficesysteem van een gemeente dan is dat vaak lastig, omdat complexe koppelingen moeten worden gemaakt. Als de gegevens los staan van de applicaties, dan wordt het veel makkelijker om deze te gebruiken. We kunnen dan ontwikkelen met andere partijen en over domeinen heen. Dat is echt een andere manier van werken, met een andere financiering. Voor ons betekent dat ook een kanteling, van een licentiemodel naar gezamenlijke funding en ontwikkeling.”

Solviteers ontwikkelde in 2012 samen met de gemeente Eindhoven het regiesysteem WIZportaal voor sociale wijkteams. “Dat deden we in nauwe samenwerking. Er was nog niets en de gemeente zocht een partner om dit in kortcyclische sprints te maken. Dat beviel goed en sindsdien zijn we een vaste partner van de gemeente. Maar soms kwamen we toch terecht in een opdrachtgever-opdrachtnemer relatie, met aanbestedingen. We kregen dikke pakken papier met eisen voor de doorontwikkeling van het portaal, waarna wij gingen investeren en hoopten dat we dan de aanbesteding zouden winnen. Het is fantastisch als dat dan lukt, zodat je die investering kunt terugverdienen. Maar als het niet lukt dan verdien je die investering niet terug en dat maakt het voor kleinere partijen wel lastig om deze manier van werken vol te houden. Wat we nu in het field lab hebben gedaan is wat ons in 2012 ook voor ogen stond: echt samen investeren en nieuwe dingen maken. De ontwikkelkosten worden gedekt, daarna geven we het aan de gemeente om te gebruiken.”

Grote glimlach

De code is open source, zodat ook anderen er mee aan de slag kunnen zonder dat zij een leverancier hoeven te betalen. Hoe gaan leveranciers daar een boterham aan verdienen? Gotjé: “Gemeenten willen veel meer samen doen en ook software van elkaar gebruiken. Als meer gemeenten bepaalde software willen gebruiken, dan zal deze verder moeten worden ontwikkeld en aangepast. Er ontstaan meer wensen en daarmee meer ontwikkelwerk. Daar kunnen wij ons geld mee verdienen.” Overgaan op zo’n ander model is ook voor Solviteers spannend, zegt hij, want het moet zich nog bewijzen. “Toch zijn wij er een voorstander van. Het is namelijk veel efficiënter en leuker om op deze manier samen iets te bouwen. Wat ook meespeelt: ontwikkelaars en testers krijgen veel energie van deze manier van werken. Dat merkten we tijdens het field lab, iedereen kwam elke dag met een grote glimlach naar buiten. De markt is heel krap, ook wij moeten enorm ons best doen om goede IT’ers te vinden en te behouden. Als wij op deze manier onze mensen met onze klanten aan projecten kunnen laten werken, dan is dat een groot voordeel.”

Blitts is software waarmee burgers een relatief eenvoudige omgevingsvergunning kunnen aanvragen. Ze worden via een aantal vragen door het proces geleid, waarna de software de aanvraag doorzet naar de gemeente. De ontwikkeling van Blitts begon in 2009 door het gelijknamige bedrijf in samenwerking met een aantal gemeenten. Het wordt inmiddels door vier gemeenten gebruikt en dit jaar starten naar verwachting nog twintig andere, vertelt Joris Kleinveld, directeur van Blitts.

De gemeente Zaanstad zet Blitts in voor alle eenvoudige aanvragen in de hele gemeente, zo’n duizend per jaar (meer hierover op de website van de gemeente Zaanstad). Samen met het bedrijf Blitts deed de gemeente mee aan het field lab van Common Ground. Er werd onderzocht of een aantal stappen in de software eenvoudiger kunnen voor de burger. Zo moet die bijvoorbeeld zelf persoonsgegevens en een kadastrale kaart uploaden, terwijl deze automatisch uit de BRP en het systeem van het Kadaster gehaald kunnen worden. Ook wilde men de aanvraag vanuit Blitts direct in het zaaksysteem van de gemeente brengen, specifiek het zaaksysteem van Atos en Dimpact. Kleinveld: “Het automatisch invullen van de persoonsgegevens is gelukt en het inschieten in het zaaksysteem ook. Voor de koppeling met het Kadaster moeten we nog verder ontwikkelen, dat hopen we in een volgend field lab te doen.” Kleinveld vond het “fantastisch” om in het field lab aan de slag te zijn: “Je komt ver als je drie ontwikkelaars van verschillende partijen naast elkaar zet, dat levert echt een geweldige energie op. Nu iedereen weer zijns weegs gaat, duurt het langer. We zouden graag nog een keer zo’n field lab doen.”

Transitie

Het verdienmodel van Blitts is pay-per-use, vertelt Kleinveld. “Daar hebben we in het begin voor gekozen, in overleg met de deelnemende gemeenten. We krijgen betaald per aanvraag die een bewoner doet.” De overgang naar een ander model dan het licentiemodel zal voor Blitts dus niet zoveel gevolgen hebben. De andere manier van werken wèl. Kleinveld verwacht dat de manier van samenwerken zoals in het field lab gebeurde, veel gangbaarder wordt in de gemeentelijke IT-markt: “De tijd van de grote applicaties is voorbij, er komen veel meer gespecialiseerde kleine partijen die applicaties maken die via API’s, een soort software voor de uitwisseling van gegevens, met elkaar praten.” Dat is zoals gemeenten het met Common Ground voor zich zien. Maar gemeenten gebruiken nu systemen die niet op deze manier werken. Kleinveld ziet dat veranderen: “Uiteindelijk denk ik dat de gemeentelijke IT-markt als basis een stabiele back-end krijgt die makkelijk benaderbaar is en waar zaken als informatiebeveiliging en privacy geregeld zijn. Als de bestaande leveranciers dat niet gaan leveren, dan zullen anderen dat doen. Voor een reële prijs. Op die backend kunnen allerlei leveranciers, ook kleine spelers zoals wij, gebruiksvriendelijke en gespecialiseerde applicaties ontwikkelen. Dat is een transitie en die gaat wel even duren, maar dat de toekomst echt anders zal zijn, dat staat voor mij vast.”

'Gestandaardiseerde informatievoorziening is cruciaal' [1]

$
0
0
Zonne-energie podium

door: Rob van de Velde, Paul Padding en Leen van Doorn

Je zou zeggen dat iedereen er wel van doordrongen is dat er iets moet veranderen met de manier waarop wij omgaan met milieu en energiebronnen. In de polder praat iedereen er inmiddels over mee. Toch is het frappant dat er in het debat en in beleidsstukken geen aandacht wordt besteed aan het informatievraagstuk van de energietransitie. Dat moet veranderen, want om te zorgen voor de juiste inzichten bij alle betrokkenen en een goede besluitvorming, is een gestandaardiseerde informatievoorziening cruciaal.

Beeld: Pixabay/mrganso

Het kabinet heeft zich gecommitteerd aan het Akkoord van Parijs (2015) om de temperatuurstijging te beperken. De Europese Unie heeft besloten om de uitstoot van broeikasgassen in 2030 met minstens 40 procent te verminderen ten opzichte van 1990. Om de doelstellingen van Parijs te halen, staat in Nederland onder meer een Klimaatwet op stapel en wordt het Nationaal Energieakkoord (voorzien in de zomer van 2018) opgetuigd. Het geeft sectoren een heldere doelstelling waaraan op de langere termijn voldaan moet worden.

Een van de hoofddoelen van dat Energieakkoord is alle huizen uiterlijk in 2030 af te sluiten van het aardgas. Die twee miljoen woningen krijgen isolatie en elektrische warmtepompen, een duurzaam warmtenet in de wijk, een all-electric oplossing, of een oplossing die nog niet bekend is. Als voorzitter van de klimaattafel maakt Diederik Samsom afspraken met bedrijven en andere belanghebbenden. Veel partijen zullen meerjarig betrokken worden bij planvorming en de realisatie van afspraken. Tot nu toe wordt in de meeste beleidsstukken geen aandacht besteed aan het informatievraagstuk van de energietransitie. Dat is jammer, want om te zorgen voor de juiste inzichten bij alle betrokkenen en een goede besluitvorming, is een gestandaardiseerde informatievoorziening van essentieel belang.

Grote risico’s

Alle actoren in het energiedomein regelen nu hun eigen informatievoorziening. Er wordt daarbij samengewerkt, bijvoorbeeld om de energiemarkt te faciliteren en informatie over de netwerken in de ondergrond te verstrekken aan grondroerders. Dat kan de indruk geven dat de sector voldoende zelfredzaam en capabel is om in de energietransitie de juiste informatie te leveren aan alle stakeholders. Wij zien echter grote risico’s als de huidige situatie, waarin geen duidelijke regie en samenwerking is op het standaardiseren van de informatievoorziening, blijft voortbestaan.

Verschillende ‘waarheden’ bestaan naast elkaar: illustratief is dat er inmiddels zes informatieportalen (van onder meer Rijkswaterstaat, RVO en de netbeheerders) zijn ontstaan, die alle (deels overlappende) energie-informatie verzamelen en beschikbaar maken voor hun stakeholders. De kwaliteit van deze gegevens is niet altijd vast te stellen. Ook loopt de actualiteit uiteen. De behoefte aan informatie is evident, maar afstemming tussen deze partijen heeft nog maar marginaal plaatsgevonden, zodat op verschillende plaatsen een eigen ‘waarheid’ is te vinden. Het risico van verschillende waarheden is dat de besluitvorming, uitvoerbaarheid en monitoring van maatregelen, leidt tot verkeerde besluiten en niet-effectieve uitvoering van de afspraken.

Inhoudelijke knelpunten lossen niet vanzelf op: om het energieverbruik in de gebouwde omgeving te bepalen, is informatie per bouwblok (groep van gelijksoortige woningen) nodig. Nu gebeurt dat vaak op het niveau van postcodes, waar verschillende typen woningen en soms zelfs utiliteitsbouw en woningen deel van uitmaken. De resulterende energiecijfers worden dan een ratjetoe. Wat hier verder speelt is dat energieverbruik geregistreerd wordt per aansluiting en dat ruimtelijke analyses vaak plaatsvinden met data van de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG). Een verbinding van aansluitingen en BAG-id zou vanzelfsprekend moeten zijn, maar bestaat nog niet. Het risico hiervan is dat het bijvoorbeeld in een gemeente lastig is om per wijk te bepalen wat het huishoudelijk verbruik is en dat kengetallen, zoals energieverbruik per m2, niet goed genoeg bepaald kunnen worden voor energiemodellering.

De kikkers in de kruiwagen krijgen en houden: het aantal stakeholders is groot, met een grote verscheidenheid aan belangen en relaties. Nieuwe stakeholders betreden het speelveld, bijvoorbeeld gemeenten en lokale opwekkers van duurzame energie en woningcorporaties. Nieuwe vragen komen op, waarbij opvalt dat op lokaal niveau de energievoorziening en de ruimtelijke inrichting sterk verweven zijn. De kans dat relevante stakeholders in dit dynamische speelveld zonder een vorm van regie in het juiste tempo tot een goede informatiekundig voorziening komen, is ons inziens vrijwel uitgesloten. Dit werd unaniem onderschreven door tientallen vertegenwoordigers van aanbieders (onder meer CBS, PBL, RVO, netbeheerders) en gebruikers (onder meer VNG, IPO, adviseurs) van energiedata tijdens de workshop over energiedata op de vierde Datadag van de ministeries van Economische Zaken en Klimaat en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op 15 maart jongstleden.

Privacy en vertrouwelijkheid: veel relevante gegevens in het energiedomein zijn persoonsgebonden of verbonden aan bedrijfsbelangen. Dat beperkt het gebruik, terwijl een deel van deze gegevens relevant zijn voor het sturen van de energietransitie. Het is belangrijk werkwijzen te ontwikkelen die gebruik mogelijk maken zonder dat de privacybescherming van burgers en bedrijven wordt aangetast.

Bovenstaande voorbeelden laten zien dat de gegevens momenteel onvoldoende toegankelijk zijn, te weinig eenduidig zijn, en niet systematisch en duurzaam worden verzameld om beleid rond energie en klimaat en de uitvoering en monitoring daarvan op een goede manier te ondersteunen.

Samenwerking en regie

Door samenwerking onder regie ontstaat een gestandaardiseerde informatievoorziening energietransitie. Hiermee wordt een kansrijke basis gelegd voor een adequate ondersteuning en versnelling van de ambities rond energie. Regie zorgt ervoor dat de samenwerking bewust gestuurd wordt, zodat de nodige afspraken tussen bijvoorbeeld bronhouders en vragende partijen gemaakt worden. Dat betekent dat energieplannen en monitoringsprogramma’s van gemeenten en provincies dezelfde uitgangspunten gebruiken en altijd optelbaar zijn tot landelijke cijfers, dat de kwaliteit van transitieplannen voor de gebouwde omgeving omhoog gaat, de plannen realistischer en geloofwaardiger worden en dat goede besluitvorming en monitoring op een adequate wijze ondersteund wordt. Het gaat op hoofdlijnen om de volgende aspecten.

a) Gegevens koppelbaar en optelbaar maken
De voor de energietransitie essentiële informatiegegevens zijn afkomstig uit verschillende bronnen. Daarom is het nodig definities op elkaar af te stemmen, gegevens te harmoniseren en koppelbaar te maken, met ‘locatie’ als ideale koppelsleutel. Het is evident dat de opgave niet het opbouwen van een nieuwe informatievoorziening is, en zeker niet het ontwikkelen van een centrale database. Maar de vraag is hoe informatie die her en der beschikbaar is optimaal benut kan worden. Uiteraard dienen de gegevens betrouwbaar, actueel, en nauwkeurig te zijn. Dit speelt des te sterker naarmate nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden in het energie- en klimaatveld.

b) Samenwerking van deskundigen en bronhouders
Om de gegevens koppelbaar en optelbaar te maken en te houden is het noodzakelijk dat deskundigen en bronhouders goed samenwerken, gericht en onder een helder mandaat. Regie op de samenwerking is noodzakelijk. Er kan nuttig gebruik gemaakt worden van opgebouwde kennis en ervaring rond de ontwikkeling van de basisregistraties. De basisregistratie en de nationale geo-informatiestructuur zijn belangrijke basisbestanden voor de energietransitie. Zo kan gebruik gemaakt worden van de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG) en de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT), die de belangrijkste (locatie) koppelsleutels voor het energiedomein bevatten. Procesmatig kan worden geleerd van de totstandkoming van de BGT zodat het vereiste tempo kan worden gegarandeerd en geen ‘megalomaan ICT-project’ ontstaat.

Een gestandaardiseerde informatievoorziening voor de energietransitie vergt samenwerking onder regie. Wij achten het van groot belang dat er regie genomen wordt op rijksniveau. Ook achten wij het wenselijk om in het Klimaatakkoord een paragraaf over informatievoorziening op te nemen. Die paragraaf geeft een impuls aan een doelmatige aanpak en biedt handelingsperspectief.

Actie!

Onze bevindingen worden gedeeld door experts van onder andere Alliander, Kadaster, IPO, RVO, CBS en SVB-BGT met wie we de afgelopen periode intensief hebben gesproken over het onderwerp. Mede namens hen hebben we aan Ed Nijpels, voorzitter van het Klimaatberaad, een appel gedaan een brede opdracht te verstrekken om de informatievoorziening energietransitie gezamenlijk op zetten. Wij komen graag in actie om de energietransitie te laten slagen!

Rob van de Velde, Paul Padding en Leen van Doorn zijn werkzaam bij Geonovum, respectievelijk als directeur, procesmanager maatschappelijke thema’s en adviseur energietransitie

Op naar een andere mindset [2]

$
0
0
werkzoekende podium

door: Maurits Gortemaker

Het wordt tijd voor een andere mindset als het gaat over eigendom en beheer van overheidsgegevens. Alleen dan kunnen we de dienstverlening vanuit de overheid verbeteren en de burger echt centraal stellen.

‘Alle informatie die relevant is voor het vinden van een nieuwe baan zou van het UWV moeten overgaan naar de gemeente. Beeld: UWV

Als iemand een uitkering bij een gemeente aanvraagt, dan heeft de gemeente allerlei gegevens nodig. Veel van deze gegevens heeft de overheid zelf in huis en vragen we niet opnieuw aan de burger. Zoals het woonadres. Maar veel andere gegevens vragen we wel, terwijl die ergens binnen de overheid wel bekend zijn. We halen die niet op, omdat het lastig is om ze te krijgen of omdat instanties ze niet willen delen. Veel organisaties, ook binnen de overheid, denken nog steeds dat zij eigenaar zijn van gegevens. Dat is een fundamentele fout in denken. Die gegevens zijn niet van jou, toevallig omdat ze in jouw systemen staan. Die gegevens zijn van de burger. Of van het bedrijf waar ze over gaan.

Stel, iemand wordt werkeloos. Diegene krijgt dan eerst een uitkering van het UWV. Als die uitkering afloopt, dan moet er een nieuwe uitkering worden aangevraagd bij de gemeente. Het gaat nog steeds om dezelfde persoon, met dezelfde competenties, arbeidsverleden, opleiding en ambities voor een nieuwe baan. Maar de overheid knipt deze persoon in tweeën, want bij de gemeente begint alles opnieuw. Dezelfde vragen worden gesteld, een nieuw dossier wordt aangemaakt. Terwijl je eigenlijk een vloeiende lijn wilt: alle informatie die relevant is voor het vinden van een nieuwe baan zou van het UWV moeten overgaan naar de gemeente. Dat gebeurt beperkt of niet, om allerlei redenen. Veel daarvan komt voort uit denken vanuit de eigen organisatie, in plaats van de burger centraal stellen. Waarbij privacyregels worden gebruikt om uit te leggen waarom iets niet ‘mag’. Maar als je de burger toestemming vraagt voor het delen van bepaalde gegevens, je alleen die gegevens ophaalt die je nodig hebt en deze bovendien gebruikt voor het uitvoeren van een wettelijke taak, dan is privacy meestal geen belemmering.

Burger serieus nemen

De overheid heeft al lang de ambitie om de burger centraal te stellen. Als we dat echt willen doen, dan kijken we anders aan tegen gegevensdeling. Dan delen wij als overheden onderling niet de gegevens van de burger, maar delen we gegevens die wij toevallig in onze systemen hebben. Dat is echt een andere mindset. Er hoort bij dat we de burger serieus nemen. Om bij het voorbeeld van de uitkering te blijven: bij de aanvraag van een bijstandsuitkering controleert de gemeente bijvoorbeeld of de aanvrager een auto heeft en hoe duur die auto is. In de mindset die ik bedoel, gebeurt deze controle uiteraard nog steeds, maar legt de gemeente aan de burger voor wat er is gevonden: deze gegevens hebben we van u, klopt dat? Zo nee, dan kunt u dat meteen doorgeven. Want achter de schermen heeft de gemeente gegevensuitwisseling met de bronadministratie (in dit geval de Rijksdienst voor Wegverkeer), die zo nodig de wijziging verifieert. Dat is de burger centraal stellen èn serieus nemen. En het bevordert de kwaliteit van de registraties!

Bij Wigo4it werken we met de vier grote gemeenten samen aan informatievoorziening voor het sociaal domein. Wij willen samen met deze gemeenten de burger echt eigenaar maken van zijn gegevens. Dat lukt alleen als we het samen doen en als de hele overheid op deze manier over gegevensdeling gaat denken. Laten we overheidsbreed die stap zetten! Technologisch gezien kan het – en dan bedoel ik niet de hardcore databasetechnologie, maar de manier waarop we IT ontwerpen. Apps en services zijn inmiddels gangbaar: kleine programmaatjes die niet zelf gegevens opslaan, maar gegevens uit allerlei bronnen ophalen die nodig zijn voor het uitvoeren van een specifieke taak. Zoals Buienradar: die app haalt alleen de gegevens op die voor mijn locatie op dat moment relevant zijn.

Technisch gezien betekent dit dat we de overheids-IT anders ontwerpen, zodat we data breed toegankelijk maken. Die data kunnen blijven staan in de systemen waar ze nu ook staan, met als grote verschil dat de beheerders daarvan niet (meer) de eigenaar van die gegevens zijn. Want dat is de burger. De beherende instanties zullen deze gegevens dan ook zo moeten opslaan dat de burger ze kan controleren en ze makkelijk gedeeld kunnen worden, op verzoek van de burger of omdat een overheidsinstantie ze nodig heeft voor de uitvoering van een wet. Dàn stellen we de burger centraal.

Maurits Gortemaker is business consultant bij Wigo4it.

Als algoritmen met ‘Mm-hmm’ beginnen te spreken

$
0
0
barber shop podium

door: Siri Beerends

Begin mei presenteerde Google zijn digitale assistent Duplex. Het pratende algoritme klinkt als een mens en maakt moeiteloos een afspraak bij de kapper. Iets om enthousiast voor te klappen?

Beeld: Pixabay/Skitterphoto

Op de ontwikkelaarsconferentie Google I/O werd begin mei met veel bombarie de digitale spraakassistent Google Duplex gepresenteerd. Google CEO Sundar Pichai liet het publiek een telefoongesprek horen waarin de digitale assistent een afspraak maakt voor een knipbeurt.

Mm-hmm

Het gesprek tussen de kapsalon medewerkster en het pratende algoritme ging over en weer tot ze een geschikte datum hadden gevonden. De menselijke manier waarop de digitale spraakassistent reageerde met verschillende intonaties, aarzelingen en ‘Mm-hmm’s’ maakte het publiek uitzinnig enthousiast. In de zaal werd opgetogen geapplaudisseerd voor deze grote stap voorwaarts in de artificiële intelligentie.

Ontwikkelaars doen graag hun best om technologie zodanig te ontwerpen dat het voor ons gemakkelijk is om de mechanische aspecten te vergeten en menselijke eigenschappen aan technologische producten toe te dichten. Er komen steeds meer robots en digitale assistenten op de markt die ons de indruk geven dat we te maken hebben met mensachtige machine’s die taal, redenerend vermogen, bewustzijn en emoties bezitten. In plaats van schaapachtig mee te klappen, kunnen we ons beter afvragen of onze levens daar ook echt beter van worden.

Algoritmische misleiding

Spraakassistenten zoals Google Duplex begrijpen onze taal en emoties niet, ze simuleren dat ze onze taal en emoties begrijpen. Omdat deze simulaties steeds natuurgetrouwer worden en ‘Mm-hmm’ beginnen uit te kramen, projecteren we allerlei menselijke eigenschappen op artificiële intelligentie. Algoritmen kunnen weliswaar taal ontcijferen en produceren, maar begrijpen waarom iemand iets zegt en afwegen welke reactie je het beste kunt geven, kunnen ze niet. Voor zintuiglijke waarneming, overweging, begrip en empathie heb je immers een bewustzijn nodig en die hebben computers niet. Al doen techbedrijven hun uiterste best om ons de indruk te geven dat computers deze kenmerken wel hebben.

Uiteraard heeft Google voor een situatie gekozen waarin Duplex zich van haar beste kant kan laten zien. We krijgen niet te zien dat het natuurgetrouwe gespreksgehalte al snel verdwijnt wanneer de ontvanger het gesprek een andere wending geeft of complexere zinnen maakt. Digitale assistenten kunnen alleen uit de voeten met helder afgebakende taken en voorspelbare interacties. Ze zijn goed in gesprekken die efficiënt en doelmatig van aard zijn en kunnen menselijke intonaties, aarzelingen en uitdrukkingen simuleren. Maar waar is dat eigenlijk voor nodig?

Waarom moet een computer die een afspraak voor een knipbeurt maakt als een mens klinken? En waarom moet de kapster de indruk krijgen dat zij met een mens in plaats van een algoritme praat? Terwijl de bezoekers van het Google I/O congres nog zaten na te kwijlen, ontstond er al snel ethische discussie over de vraag of het wel eerlijk is om ons te laten converseren met een algoritme terwijl we dat niet weten.

Google liet daarop weten dat wanneer Duplex de consumentenmarkt op gaat, hij eerst kenbaar maakt dat hij een computer is wanneer hij iemand opbelt. Ironisch dat een spraakassistent waaraan miljarden zijn uitgegeven om hem als een mens te laten klinken, kenbaar maakt dat hij een computer is om te voorkomen dat wij denken dat hij een mens is. Als hij dat van te voren laat weten, waarom moet hij dan nog menselijke uitdrukkingen zoals ‘ehm’ en ‘Mm-hmm’ gebruiken?

Google heeft een miljardenomzet en wil dat graag zo houden. Hoe meer taken wij uitbesteden aan het bedrijf, hoe meer zij te weten komen over onze gewoonten en behoeften.

Door een digitale assistent natuurlijk te laten klinken, worden we minder behoedzaam en geven we makkelijker onze data uit handen. Een menselijke stem dringt geruisloos onze levens binnen. Daardoor kan Google meer gegevens verzamelen waarmee ze zoekresultaten en reclames persoonlijk kunnen afstemmen. Maar wat als Duplex ook doktersafspraken voor ons gaat maken? Zijn onze gezondheidsgegevens dan voldoende beschermd?

Of Duplex zijn identiteit nou van te voren kenbaar maakt of niet, ons vertrouwen in sociale interacties zal hoe dan ook verminderen wanneer er spraakcomputers op de markt zijn die ons taalgebruik feilloos kunnen imiteren.

Getting thing$ done

Op de conferentie galmde het Google motto ‘getting things done’ door de zaal:

Our vision for our system is to help you to get things done. It turns out a big part of getting things done is making a phone call. We are working hard to help users through those moments. Sixty percent of small businesses don’t have an online booking system. We think AI can help with this problem.

Problem? What problem? Sinds wanneer is het maken van een telefonische afspraak iets waar we doorheen geholpen moeten worden?

Het probleem is niet dat kleine bedrijven geen online boekingssysteem hebben. Het probleem is dat het blijkbaar zover is gekomen dat mensen te druk of te lui zijn om een simpele telefonische afspraak te maken. Als het aan Google ligt moeten we ons daar te belangrijk voor voelen; als je echt iemand voorstelt heb je wel wat beters te doen. Zoals het dicht timmeren van je agenda en drie minuten tijd winnen doordat een spraakassistent je telefonische afspraken regelt.

We hebben Google Duplex helemaal niet nodig om things done te krijgen, het is eerder zo dat Google ons nodig heeft om data te krijgen en hun verdienmodel te waarborgen.

Siri Beerends is werkzaam bij SETUP.

Dit verhaal is eerder geplaatst op de website van SETUP. SETUP wil een breed maatschappelijk debat stimuleren over de vraag hoeveel en welke besluitvorming we bereid zijn om van algoritmen te accepteren.

‘Er is geen enkele belemmering voor gebruik PDOK’

$
0
0
Lelystad - PDOK podium

door: Frits de Jong

PDOK? Het is een afkorting die menigeen vermoedelijk (nog) niet veel zegt. Toch timmert de community achter PDOK hard aan de weg en vierde het onlangs het eerste lustrum. Het geheim achter het platform? Open data, transparantie, betrouwbaarheid en het bieden van meerwaarde.

23.000.000 bevragingen per dag, circa 8,3 miljard op jaarbasis. Het zijn cijfers waar veel beheerders van websites jaloers op zijn. Voor de beheerders van PDOK is het realiteit. PDOK, een afkorting die staat voor Publieke Dienstverlening Op de Kaart, biedt open overheidsdatasets met actuele geo-informatie. Zo geeft het bijvoorbeeld informatie over no-fly zones voor drones, kweldervegetatie, landelijke fietsroutes, spoorverbindingen en de gemiddelde windsnelheden op 100 meter hoogte. Wat ooit begon als een project van een paar believers is uitgegroeid tot een vaste pijler onder de overheid(sinformatie), gedragen door het Kadaster, de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Economische Zaken en Klimaat, Rijkswaterstaat en Geonovum. Dat het PDOK-platform inmiddels meer is dan een ‘leukigheidje’ bleek recent tijdens een bijeenkomst in Amersfoort, waar uitgebreid werd stilgestaan bij het eerste lustrum van PDOK.

Die ruim 8 miljard hits op jaarbasis zijn voor Noud Hooyman hét bewijs dat PDOK in een behoefte voorziet en dat het een belangrijke functie heeft in de geoinfrastructuur van Nederland. Hooyman, hoofd Beleid Geoinformatie bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, ziet PDOK met name als een basisvoorziening waar andere toepassingen gebruik van (kunnen) maken. “Het is zo gemaakt dat je er direct op kunt inloggen, kunt viewen en inzoomen en ook bestanden kunt downloaden, maar het grootste gedeelte van het gebruik komt tot stand door andere applicaties. Zo is er een grote internationale leverancier van geografische toepassingen die kopieën maakt van PDOK en dat op hun eigen server draait zodat het geschikt is voor hun software. Dat is precies waar open data voor bedoeld is en ik begrijp dat óók zij een heleboel hits hebben. Prachtig, toch?”

Google Maps

Hooyman zou graag zien dat alle overheden, gemeenten voorop, vol in zouden zetten op het gebruik van PDOK. Toch ziet ook hij dat gemeenten of andere overheden af en toe nog Google Maps of een andere variant als standaardkaart kiezen. “Ik vind het niet goed dat overheden dergelijke kaarten gebruiken. Niet omdat die kaarten niet goed zijn, maar wel omdat overheden verplicht zijn om aan de basisregistraties te voldoen en PDOK is daarop geënt. Anderzijds hebben partijen als Google of Apple allerlei gebruiksvoorwaarden en dat kan er bijvoorbeeld toe leiden dat bedrijven of instanties, die toegang hebben tot de data van die partijen, weten dat ik op de site van de gemeente aan het zoeken ben naar vergunningen of er eentje wil aanvragen. Dat moet je niet willen. De kaarten van PDOK zijn kwalitatief goed, dus in mijn ogen is er geen belemmering om die niet te gebruiken.”

Noud Hooyman Overheden hoeven niet te betalen voor het gebruik van PDOK. Althans, voorlopig niet. Vooralsnog wordt het geheel gefinancierd door drie partijen (ministerie van Binnenlandse Zaken, Kadaster en Rijkswaterstaat), maar de vraag is of die situatie duurzaam is. Als het aan Noud Hooyman ligt wordt PDOK, maar ook bijvoorbeeld het Actueel Hoogtebestand of Nederland in 3D, onderdeel van een landelijke geoinfrastructuur, liefst met één eigenaar en inclusief een duurzame financiering en een degelijk overleg met bronhouders en gebruikers. Een aandachtspunt is hoe dat financieel wordt geregeld. “Ik ben niet zo’n voorstander van afrekenen per tik, ook al omdat het niet past bij de filosofie van open data. Het zou er misschien toe kunnen leiden dat overheden eerder de stap maken naar Google Maps of een van die andere partijen, omdat die het ‘gratis’ aanbieden. Een landelijke geoinfrastructuur past goed in de plannen van het kabinet. Recent zijn de digitaliseringsstrategie en de Digitale Agenda van Nederland gepresenteerd, en geoinformatie speelt daarin een rol.”

In de digitaliseringsstrategie wordt ook gesproken over publiek-private samenwerking. Een interessant punt, vindt Hooyman. Hij wil dan ook graag de mogelijkheden onderzoeken. “Nu wordt vooral het oude model gehanteerd. De overheid heeft data voor eigen gebruik en maakt het vervolgens beschikbaar voor andere partijen. Je kunt ook een volgende stap zetten, een stap naar shared data waarbij data vanuit private partijen worden toegevoegd aan en gecombineerd met publieke data. Dat vraagt vermoedelijk om een andere governance en financiering, het vraagt ook om andere afspraken tussen markt en overheid, maar volgens mij is het wel iets dat we moeten gaan onderzoeken. Ik zie het nog niet gebeuren met PDOK en de opvolger daarvan. Wat ik wel zie is dat we allemaal (publiek en privaat) er belang bij hebben dat Nederland bijvoorbeeld in 3D beschikbaar is. Ik vind het niet de taak van de overheid om verstrekkingen te doen ten behoeve van commerciële partijen, dat moeten ze zelf doen, maar hoe mooi zou het zijn als dat soort partijen zou zeggen: ‘zullen we jullie helpen om Nederland in 3D in kaart te brengen? Dat je, als burger, bedrijf of als actiegroep, straks door kaarten kunt fietsen, lopen of vliegen. Dat zou toch schitterend zijn?”

WOZ-loket

Vijf jaar na de introductie van PDOK is één ding duidelijk. Een weg terug is er niet. Hoeft ook niet, vindt Hooyman, die PDOK zeker ook geschikt vindt voor burgers of actiegroepen. “De waarde van het instrument voor burgers en actiegroepen is vooral indirect. Meer in de backoffice dan in de frontoffice. Neem het WOZ-loket, een online instrument waarmee burgers de waarde van hun woning kunnen achterhalen. Het loket wordt veel gebruikt, maar weinigen weten dat de grondkaart gebruikmaakt van PDOK. Of neem het CBS. Ook dat maakt bij het aanbieden van hun diensten gebruik van het platform. Ook het feit dat steeds meer data bij PDOK beschikbaar komen als Linked Data en via API’s, waardoor de toepassingsmogelijkheden significant groter worden, is voor mij het bewijs dat het instrument inmiddels de volwassen status heeft bereikt.”

YouTube-filmpje over PDOK

Viewing all 458 articles
Browse latest View live